Strijkkwartetten van een tijdelijk immigrant en twee autochtone Amerikanen, één man, twee vrouwen. Het zijn Antonin Dvorák, Ruth Crawford Seeger en Florence Price. Die laatste kreeg pas vrij recent aandacht, als vrouwelijke componiste. En met die aandacht kwam ook Crawford in de belangstelling. Alle drie op zoek naar Amerikaanse muziek. Naar een “nationale ” muziek, zoals Dvorák die in beeld gebracht had voor zijn Tsjechische volksmuziek. Geen heren in zwarte maatpakken op het podium dit keer, maar vier kleurrijk uitgedoste vrouwen: het Nederlandse Ragazze (“meisjes”) Quartet.
Dvoráks “Amerikaanse” strijkkwartet is één van zijn bekendste resultaten van zijn verblijf in dat land. Het hele kwartet lang lijkt me prachtig gedragen door de altviool en de cello, ze produceren in elk geval de mooiste klanken. In het tweede deel komt de eerste viool nadrukkelijker aan bod. Hoe kan het ook anders als je die meeslepende melodielijnen moet vertolken, maar ook hier weer, lieflijk ondersteund door alt en cello. Vrolijker en speelser wordt het in het Molto vivace én ook opener. En dat krijgt een nog Amerikaanser vervolg. In de finale laten de strijkers immers ook wat country-music doorklinken. We zien en horen bijna echte “fidlers on the roof” bezig.
Het “Strijkkwartet 1931” van Ruth Crawford Seeger was aangekondigd als “modernistisch”. Zo klonk het ook meteen met een dissonante inzet. Amerikaanse muziek? Eerder Europese avant-garde idioom, zonder twijfel onder invloed van haar reis naar dat continent. Bijwijlen klagend lange melodielijnen, veel vraag en antwoord spel, vlot inhakend op mekaar en met verrassend veel werk voor de eerste viool, voortdurend wisselend in tempo, bijna door mekaar. Zeker ook beïnvloed door de theorieën van haar latere man Charles Seeger over het “dissonant contrapunt”. Haar liefde voor de volksmuziek gaf ze overigens met succes door aan haar meer bekende zoon Pete Seeger, die tal van folksongs en protestliederen schreef in de jaren zestig van de vorige eeuw. Het Ragazze Kwartet was fier dit toch ook voor hen vrij onbekende werk voor het eerst te kunnen spelen op het Leuvense Festival 20-21 Gepaster konden ze de doelstellingen van dat Festival niet invullen.
Met de herontdekking van het werk van Florence Price zitten we weer helemaal in de Amerikaanse klankwereld. Meer nog, de opening van haar Tweede Strijkkwartet lijkt bijna klassiek Dvorákiaans, met duidelijke citaten uit of variaties op zijn “Nieuwe Wereld”. Maar bij haar klinkt vrij vlug dat open Amerikaanse muzikale taaleigen door en in het derde deel wordt het pas echt Amerikaans met zelfs jazzy bluenotes en swing elementen tot en met rhythm-and-blues sounds.ntdekken uit recente tijden. En dat is nu juist de kracht van dit Leuvense Festival 20-21, “voorbij de limieten van het genot”.