“Componist in België – dat is vuurwerk afsteken in je eigen kelder”, is een uitspraak waarin Paul Gilson (1865 – 1942) zich zeker had kunnen vinden. Verguisd door de Franstaligen, tegengewerkt door de Brusselaars en doodgeknuffeld door de Vlamingen – ziedaar het slagveld waarop de “vader van de Belgische blaasmuziek” zich staande moest zien te houden.
Dat is de boodschap van de eerste wetenschappelijke studie over Gilson die zojuist is verschenen. Het boek, onder redactie van saxofonist Kurt Bertels, is de opening van een serie over de artistieke geschiedenis van het Koninklijk Conservatorium van Brussel. Het biedt een levendig beeld van de tijdgeest die het werk van deze componist bepaalde.
Paul Gilson werd in 1865 geboren in Brussel maar bracht zijn jeugd door in het landelijke Ruisbroek. Zijn eerste kennismaking met de muziek steunde op de belangrijkste pijler van het toenmalige muziekleven in veel Vlaamse dorpen: de fanfare. Hij was nog maar een tiener toen hij zijn eerste compositie schreef. Terug in Brussel (1882) werd hij vrijwel meteen aangestoken door de melancholische energie van de Russische Nationale school en het romantische werk van Richard Wagner. Toen hij in 1887 bij het Brusselse Concerts Populaires een uitvoering van Russische componisten bijwoonde, werd hij omvergeblazen. Een periode van intensieve correspondentie met César Cui, Milly Balakirev, Nikolaj Rimsky-Korsakov, Alexander Borodin en Modest Moussorgsky volgde. Hij had veel te danken aan de bemiddeling van gravin Louis de Mercy-Argenteau, minnares van Franz Liszt. Aan Gilson is te danken dat pianist/componist Alexander Scriabin een concert in Brussel gaf, waarmee België op de kaart werd gezet als het land dat de Russische muziek naar het Westen bracht.
En het feest moest toen nog beginnen. Als betrekkelijke autodidact kreeg hij in 1889 onverwacht de Premier Grand Prix de Rome voor zijn cantate Sinaï. En drie jaar later gaf hij met de symfonische cyclus La Mer het startschot van een veelbelovende carrière met opera’s, balletten, werken voor orkest (waaronder harmonie en fanfare), muziektheater, cantates en oratoria. Ook schreef hij het eerste saxofoonconcerto uit de geschiedenis.
Maar kort na zijn lancering kwam hij onder vuur te liggen van de Franstalige muziekpers die zich niet kon vinden in de keuze van zijn teksten en vond dat zijn werk te ver afstond van de “clarté et simplicité” die door muzikaal Parijs werd gedicteerd. Daarentegen werd hij omarmd door de Vlaamse pers en daarmee grepen de nationalistische veenbranden snel om zich heen. Componeren verschoof ongewild wat naar de achtergrond en Gilson vermeed de publieke opinie door meer tijd te steken in het schrijven van een handboek over harmonie en het geven van onderwijs. Ook was hij af en aan inspecteur van de Vlaamse en Belgische muziekscholen.
Saxofoon
Interessant is de weergave van Gilsons invloed op erkenning van de saxofoon als soloinstrument in een klassieke orkestbezetting. De saxofoon was in Gilsons tijd nog een brutaal en revolutionair instrument dat pas in 1845 officieel toestemming kreeg van de Franse koning Louis Philippe om deel uit te maken van militaire muziekkapellen. De toestemming kwam nadat op de Parijse Champ de Mars het gevestigde hout- en koperblazersorkest van de muziekacademie Gymnase musicale en het o.a. met saxofoons uitgeruste orkest onder leiding van Adolphe Sax een heus muzikaal duel uitvochten. Hector Berlioz schreef achteraf: “Het verschil in geluid, in volheid en in gelijkmatigheid van alle tonen met het magere geluid van de andere band was al meteen duidelijk.” Sax had gewonnen.
Het gebruik van de saxofoon heeft zich later verder geëmancipeerd dankzij de inzet van Elise Boyer Hall (1853-1924) die op doktersvoorschrift saxofoon ging spelen (tegen doofheid) en in de Verenigde Staten uitgroeide tot een gelauwerde soliste in het klassieke repertoire. Haar carrière baarde in het puriteinse Europa nogal opzien omdat vrouwen daar uit zedigheidsoverwegingen nauwelijks andere instrumenten mochten bespelen dan piano of klavecimbel.
Gilson heeft uiteindelijk 300 werken voor blaasorkest geschreven, variërend van simpele deuntjes tot concertante symfonische werken (10), waarvan drie voor saxofoon. De voorliefde voor blaasorkest kwam in het 19e-eeuwse België niet uit de lucht vallen. Naast het Symfonieorkest van De Munt (1772), dat lange tijd slechts van april tot oktober speelde, bestond er slechts een ander symfonieorkest, de Koninklijke Muziekkapel van de Gidsen (1832). Daarentegen waren er in België rond 1.800 harmonies en fanfares actief. Bovendien werden nieuwe instrumenten relevant zoals de cornet, bastuba en saxhoorns. Opvallend was ook dat met de repertoirekeuze van de fanfares nadrukkelijk werd gekozen voor muziek die toen hedendaags genoemd kon worden. Dat zou de programmeurs van vandaag tot inspiratie kunnen dienen.
WAT: Paul Gilson, Een Brusselse componist van de wereld
WIE: Kurt Bertels (red.)
UITGAVE: Uitgeverij ASP, 2023 (ISBN: 9789461173973)
URL: www.aspeditions.be