Op zaterdag 20 september 2025 bracht het London Philharmonic Orchestra, onder leiding van de Oekraïense dirigente Natalia Ponomarchuk, een zelden zo beladen concert in het Concertgebouw Brugge. Meer dan een uitvoering was het een gewetensdaad…
Er zijn avonden waarop muziek klinkt. En er zijn avonden waarop ze ademt — zich niet nestelt in het oor, maar in het vlees, in de tijd, in de morele ruimte van het heden. Het concert in Brugge behoorde tot die tweede, zeldzame soort: geen verzameling van werken, maar een dramatisch en doordacht opgebouwd geheel, waarin klank, geschiedenis en geweten in elkaar schoven als draden van één weefsel.
Door de deuren van het Concertgebouw waaide een frisse, maar gelaagde muzikale wind: een avond die oude zielen beroerde en nieuwe wegen verkende. Geen vrijblijvend programma, maar een krachtige esthetische én morele stelling. Op het programma stonden Lyatoshinsky, Berg, Neyrinck en Sibelius – geen evidente keuze, maar een bewust en moedig statement. Vier componisten, vier werelden, maar samengebracht in een gebaar van urgentie en inzicht.
Centraal stonden twee Oekraïense kunstenaars: de fijnzinnige maar onwrikbare dirigente Natalia Ponomarchuk en de jonge violist Dmytro Udovychenko, die sinds zijn triomf op de Koningin Elisabethwedstrijd 2024 niet speelt, maar getuigt. Samen, met het London Philharmonic Orchestra als klanklichaam, brachten zij een avond die Oekraïne niet presenteerde als geopolitiek brandpunt, maar als culturele stem — diepgeworteld, gelaagd, en bovenal levend.
Sommige concerten beluister je met het oor. Andere met het hart. En dan zijn er die avonden waarop muziek zich stil in de ziel nestelt — als een zachte maar onontkoombare gewaarwording. Omdat wat gespeeld werd méér was dan noten: het was verleden dat in het heden klonk.
Tussen epos en actualiteit
De avond opende met Grazhyna van Borys Lyatoshinsky (1895–1968), een symfonisch gedicht dat zelden in het Westen klinkt, maar hier een schokkende helderheid kreeg. Niet als programmamuziek, maar als mythisch ritueel interpreteerde dirigente Ponomarchuk het, als de strijd van een volk tegen vergetelheid. Gebaseerd op een tekst van de Poolse dichter Adam Mickiewicz over een heldin die zich opoffert voor de vrijheid van haar volk, werd deze laatromantische, episch doordrenkte partituur een allegorie van nationale identiteit – en nog dieper: een ritueel van herinnering.
De opbouw was traag, haast ceremonieel. Donkere strijkers, met name altviolen, stegen op uit een stilte die zwaarder woog dan dynamiek kon uitdrukken, als stemmen uit eeuwenoude bodems. De kopersectie, gedragen maar nooit bombastisch, klonk als een heraut van een gewond land, afwisselend met felle kreten en statige treurzangen van houtblazers. Niet om te behagen, maar om te getuigen, balanceerde het London Philharmonic Orchestra onder Ponomarchuks beheerste leiding tussen lyriek en controle, tussen epiek en rouw.
Ponomarchuk doseerde de spanningsbogen met een scherp aanvoelen voor het narratief: dit was geen ouverture, maar een proclamatie. Geen overdreven gebaren, geen heroïsche borstklopperij – wel vuur onder de as. Het slot, dat zich noch aan triomf noch aan wanhoop overgaf, zong van tragische noodzaak. Oekraïne werd hier niet getoond als slachtoffer of strijdtoneel, maar als culturele natie met diepe wortels en een onuitwisbare stem.
Rauwe tederheid en stil verzet
In het hart van de avond weerklonk het Vioolconcert van Alban Berg (1885–1935), geschreven in de laatste zomer van zijn leven en opgedragen “aan de nagedachtenis van een engel” — Manon Gropius, de 18-jarige dochter van Alma Mahler en Walter Gropius. Geen klassieke elegie, maar een diepgravende, existentiële overpeinzing over rouw en vergankelijkheid, waarin Berg zijn meesterlijke twaalftoonstechniek verbond met een broze, transparante klanktaal. Het concerto klonk als een spiegel van de ziel: niet glanzend, maar getekend door verlies.
Dmytro Udovychenko, jong Oekraïens talent en recent laureaat van de Koningin Elisabethwedstrijd 2024, betrad het podium als klankdrager, niet als virtuoos die speelt, maar als lijdend wezen dat elke noot met tedere voorzichtigheid benaderde. Zijn viool fluisterde fragiel, bijna schuw, alsof elke toon eerst mocht ademen. De aarzelende motieven en bitonale zweem van de eerste beweging lieten hem niet bloeien, maar verdorren — een kwetsbaarheid die niet week, maar sprak. Elk glissando was een tastend gebaar naar het onzegbare, een fluistering van onverwerkte pijn.
Het London Philharmonic Orchestra zong niet om te omarmen, maar om mee te leven. Onder Ponomarchuks beheerste, fijnzinnige leiding ademde het orkest als één lichaam: strijkers zongen met gesloten mond, houtblazers fluisterden gebroken lijnen. Geen overheersing, maar ruimte scheppend — een stille dialoog van rouw en herinnering.
Het hoogtepunt brak aan met het Bach-koraal Es ist genug. De viool zweefde erboven, niet als rust, maar als gewetensvraag: Is het genoeg? Wanneer eindigt het geleden lijden? In de handen van deze jonge Oekraïense solist klonk het niet alleen als een universeel requiem, maar ook als een scherpe, hedendaagse aanklacht — geen kreet van woede, maar een intiem, onontkoombaar pleidooi, dat zich in de ziel nestelde en elke luisteraar confronteerde met de menselijke tol van conflict en vergetelheid. Een klankmonument voor een volk dat weigert vergeten te worden. Muziek als rouw, én als morele houding.
Vijf Patronen
Bij de wereldpremière van Vijf Patronen, gecomponeerd door de Belgische componist Frederik Neyrinck (°1985) en speciaal geschreven voor dit concert, ontstond meer dan alleen muziek. De vijfdelige compositie — vijf miniaturen als architecturen van geluid — bracht een moment van intense verstilling teweeg. Geen stilte als leegte, maar als geconcentreerde adem: een ruimte waarin conventies vervaagden en vorm zich tot een nieuwe taal ontwikkelde.
De vijf patronen waren geen traditionele vormen of programmatische stukken, maar abstracte reflecties: variaties in ritme, harmonie en textuur, die zich als een labyrint aandienden zonder ooit te verdwalen. Geen lineaire vertelling, geen opdringerig pathos — veeleer een zoektocht naar richting in een wereld die voortdurend verschuift. De muziek hervormde zich telkens opnieuw, als een ongrijpbare herinnering die blijft terugkeren.
Neyrinck, die zich in het hedendaagse Vlaamse componistenlandschap onderscheidt door zijn poëtische en geëngageerde benadering, herschrijft het verleden niet met nostalgie, maar met urgentie. Niet als breuk, maar als herinschrijving. Zijn muziek is als een litteken: het draagt sporen van wat verloren ging én getuigt van wat herzien moet worden. Vijf Patronen klonk als het heden in heropbouw — gefragmenteerd, maar geladen met betekenis.
De bezetting was klassiek, het orkest scherp en alert, maar het kleurenpalet eigentijds. Ritmes pulseren maar blijven onvast, texturen zijn fragiel, lijnen helder maar breekbaar. Percussie fungeert niet als effect, maar als betekenisdrager. De muziek zoekt geen rust, maar stabiliteit in beweging — een fragiele structuur met een harde kern, als een ruïne die weigert te bezwijken.
Dirigente Natalia Ponomarchuk leidde het London Philharmonic Orchestra met chirurgische precisie, zonder afstandelijkheid. Haar gebaren schiepen ruimte voor spanning en adem in de stilte. Ze vond structuur in de fragmentatie en gaf het werk de soepelheid die het vereiste — trefzeker, nooit dwingend. Haar leiding gaf geen richting, maar zuurstof.
Onder haar handen klonk het orkest als een levend organisme: balancerend tussen controle en loslaten, tussen scherpte en souplesse. Binnen die gecontroleerde vorm tekenden zich momenten van onverwachte schoonheid af: een Bruckneriaanse climax, massief als een kathedraal, gevolgd door een jazzy wending die het werk lucht gaf zonder het gewicht te verliezen. Klank werd spel, en het spel werd ernst.
Vijf Patronen fungeerde niet als intermezzo, maar als spil in de dramaturgie van de avond — een brug tussen verleden en toekomst, tussen reflectie en vernieuwing. Het daagde uit zonder zich op te dringen, en bood ruimte voor interpretatie, herinnering en herbeginnen.
Dit werk verdient een blijvende plaats in het hedendaagse repertoire. Het was, letterlijk, een verademing: een herstart van het luisteren, een breuk met vertrouwde patronen, en een oproep om de klank van de toekomst te omarmen. Geen muziek voor de vluchtige luisteraar, maar voor wie bereid is te dwalen, te zoeken — en misschien iets te hervinden.
Sluitstuk van een morele boog
De overgang naar Jean Sibelius (1865-1957) voelde niet als een breuk, maar als een natuurlijke uitbreiding van de muzikale ruimte die dit concert omhulde. Waar het voorgaande werk van Neyrinck zich in strakke geometrische lijnen ontvouwde, sprak Sibelius in het ongrijpbare van de natuur: wolken, wind, licht – alles gevangen in een magistrale, uitgepuurde architectuur. En dan, alsof de avond nog één laatste adem nodig had voor ze zich kon sluiten, klonk zijn Vijfde Symfonie. Geen breuk, maar een innerlijke culminatie. Een symfonie die geen programmamuziek is, maar klinkt als een manifest — ontstaan uit de Finse strijd om onafhankelijkheid, voltooid in 1915 en herzien tot de definitieve versie in 1919. Vanavond hoorden we de eerste, ruwe versie uit 1915, vierdelig en nog puur, en juist daardoor des te indringender. Niet slechts een werk over geschiedenis, maar een werk dat geschiedenis ademt.
Sibelius schreef deze muziek niet om een verhaal te vertellen, maar om een waarheid aan te voelen. Zijn Vijfde is het werk van een kluizenaar die de wereld hoort, maar slechts in echo beantwoordt. En toch: die echo is luid. In de traag opklimmende hoornmotieven. In de nerveuze ritmes. In de betekenisvolle stiltes tussen de noten. Dit is muziek die balanceert op de grens van het mogelijke – een hoop die zichzelf niet durft uit te spreken.
Ponomarchuk, zelf afkomstig uit een land dat vandaag opnieuw vecht voor zijn bestaansrecht, las deze symfonie niet als een Finse pastorale, maar als een universele getuigenis. Ze dirigeerde niet vanuit het noorden, maar vanuit het oosten – een brug tussen twee volken die de last van onderdrukking en de kracht van verzet delen. Wat zij bracht, was geen interpretatie, maar herkenning.
De eerste beweging werd niet ingezet, maar geboren: uit nevel, uit stilte, uit een wachten dat zich langzaam vult. De melodieën rezen op als oervormen, de strijkers spreidden zich als een landschap dat zich herontdekt na jaren van stilzwijgen. De tempokeuze was organisch, de spanningsboog gezuiverd tot essentie.
In de volgende delen werd timing een kunst, en structuur veranderde in suggestie. De variaties kwamen niet als uitleg, maar als een proces: de pizzicato’s tikten als herinneringen, de haperende ritmes als innerlijke twijfel. Houtblazers zongen van melancholie zonder te bezwijken onder de zwaarte. Ponomarchuk vond rust in de wanorde, zonder de spanning te verloochenen.
De houtblazers vielen vooral op: speels, delicaat, maar met een melancholisch timbre dat de Finse melancholie onderstreepte zonder in somberheid te vervallen. Een kudde wolken boven een verlaten meer, in muziek vertaald.
En dan – de finale. Sibelius’ beroemde zwaanthema – geïnspireerd door de zwanen die hij ooit over een meer zag glijden – klonk hier niet als metafoor, maar als een gebed. Geen triomf, maar overgave. Een vlucht die niet ontsnapt, maar standhoudt.
De zes afsluitende akkoorden lopen vaak het risico te vervallen in een karikatuur van zichzelf: te luid, te abrupt, te eenvoudig. Maar hier klonken ze als ademstoten van een wereld die weigert te verdwijnen. Tussen het vijfde en zesde akkoord: een stilte die geen rust was, maar een rilling. De zaal hield de adem in. Niet uit ontzag voor de grandeur, maar uit besef van de diepere betekenis.
Door haar lezing klonk Sibelius plots verontrustend actueel. De echo van het Finse ontwaken weerklonk in de Oekraïense strijd. Twee volken, gevangen tussen macht en identiteit, tussen overlevering en overleven, zoeken in klank hun bestaansrecht. Wat Ponomarchuk vanavond deed, was meer dan dirigeren. Ze liet Sibelius zingen met de stem van Kyiv. En zo droomde de zwaan opnieuw – van een vrijheid die nog altijd niet vanzelfsprekend is.
Een culturele gewetensdaad
Wat deze avond onvergetelijk maakte, was niet alleen de muzikale kwaliteit – die was onbetwistbaar – maar de morele samenhang. Dit was geen concert, maar een cultureel document. Een compositie in vier bewegingen, verbonden door de vraag: wat blijft er over wanneer woorden tekortschieten?
De keuze voor twee Oekraïense kunstenaars – een dirigente met innerlijke kracht en een solist met zeldzame diepgang – gaf elk werk een actuele lading. Ponomarchuk, met haar ingetogen autoriteit, maakte van elk gebaar een gewetenskwestie. Udovychenko, nauwelijks mid-twintig, bewees dat muzikale rijpheid niet vaniet alleen klonk, maar nadreunde. Niet om wat werd gezegd, maar om wat werd bevraagd.
Want soms is muziek geen antwoord, maar het enige juiste stilzwijgen — een taal waarin de ziel spreekt en het geweten luistert. Zo klonk deze avond in Brugge: als een onvergetelijke dialoog tussen verleden en toekomst, tussen klank en betekenis, tussen hart en verstand. leeftijd afhangt, maar van intensiteit van voelen.
Samen lieten zij ons horen wat muziek vermag wanneer zij niet wordt ingezet om te plezieren, maar om te herinneren, te vragen, te helen. Het was een avond van risico’s – van repertoire, van expressie, van ethiek. Maar de beloning was groot.
Een avond die niet alleen klonk, maar nadreunde. Niet om wat werd gezegd, maar om wat werd bevraagd.
Want soms is muziek geen antwoord, maar het enige juiste stilzwijgen — een taal waarin de ziel spreekt en het geweten luistert. Zo klonk deze avond in Brugge: als een onvergetelijke dialoog tussen verleden en toekomst, tussen klank en betekenis, tussen hart en verstand.