Weinig werken uit het barokrepertoire genieten een vergelijkbare canonieke status als het oratorium Messiah van Georg Friedrich Händel (1685-1759). Die status is zowel zegen als last. Door de frequente uitvoering dreigt het oratorium een ritueel te worden, waarin herkenning belangrijker lijkt dan betekenis. De vertrouwdheid van afzonderlijke koren en aria’s leidt er vaak toe dat het werk fragmentarisch wordt beluisterd, los van zijn interne logica en retorische samenhang. Een overtuigende uitvoering moet daarom niet alleen technisch en stilistisch kloppen, maar ook opnieuw aantonen waarom dit werk ooit zo’n diepe indruk maakte.
Het scheppingsmoment van een meesterwerk
In zijn boek Sternstunden der Menschheit beschrijft Stefan Zweig (1881-1942) momenten waarin de tijd lijkt stil te staan: ogenblikken van intense concentratie waarin de loop van de geschiedenis plotseling verandert. Hij noemt zulke momenten “Sternstunden”: dramatisch geladen uren waarin “eine zeitüberdauernde Entscheidung auf ein einziges Datum, eine einzige Stunde und oft nur eine Minute zusammengedrängt ist“. Eén van deze miniaturen, Georg Friedrich Händels Auferstehung, behandelt de ontstaansgeschiedenis van Messiah in 1741 en schetst een componist die oud, ziek en bijna ten dode opgeschreven is, maar door een plotselinge vlaag van inspiratie een meesterwerk creëert. Het ontstaan van Messiah wordt zo een beslissend moment waarin menselijke kwetsbaarheid, artistieke genialiteit en spirituele inspiratie samenkomen.
Zweigs literair-novellistische aanpak reconstrueert geen feiten zoals een kroniekschrijver. Het dramatiseert het scheppingsproces en legt het transcendente karakter ervan bloot. Hierdoor ontstaat een vruchtbare parallel met Messiah: profetie, geboorte, lijden en verlossing transformeren in een tijdloze, spirituele ervaring, waarin het menselijke en het goddelijke zich bundelen in een enkel, ademend moment. Het werk blijkt niet alleen historisch, maar ook muzikaal en emotioneel intens voelbaar.
Op woensdag 17 december bood Bozar precies zo’n “Sternstunde” met Gli Angeli Genève onder Stephan MacLeod: geen verplichte kersttraditie, maar een coherent, meeslepend en spiritueel geheel, waarin muziek en tekst een indringende dialoog voerden die elke emotionele laag verlichtte. Vanaf de eerste maten was voelbaar dat hier geen routineuze uitvoering plaatsvond, maar een boodschap werd gebracht – gedragen, bewust en met volledige overgave.
Het Zwitserse ensemble Gli Angeli Genève staat bekend om zijn transparante en expressief gerichte uitvoeringen van barokmuziek, met een sterke nadruk op tekstbegrip en retorische subtiliteit. De uitvoering toonde dat historische uitvoeringspraktijk geen dogma hoeft te zijn. Integendeel: het kan een krachtig middel zijn om emotie, drama en inhoud nog intenser over te brengen. Zo werd hun uitvoering een “Sternstunde”: een moment van intense concentratie en betekenis, waarin iedere noot, gedragen door transparante klank en subtiele retoriek, de kracht van menselijke creativiteit en de blijvende glans van uitzonderlijke momenten zichtbaar maakte. Wat zich ontvouwde, was een zeldzame combinatie van intellectuele helderheid en joie de vivre, die het luisteren even veeleisend als onweerstaanbaar maakte.

De retoriek van muziek en woord
Händels Messiah is in wezen geen dramatisch verhaal, maar een contemplatieve constructie. De librettist Charles Jennens stelde uitsluitend Bijbelteksten samen, zonder personages of directe handeling. Die keuze maakt het werk uitzonderlijk binnen de achttiende-eeuwse oratoriumtraditie, waarin narratieve duidelijkheid en personificatie doorgaans centraal staan. Daardoor verschuift de focus naar de muzikale retoriek: betekenis ontstaat uit toonzetting, harmonie, frasering en contrast. Händel denkt hier minder in termen van opera en meer in muzikale redevoering. Elke muzikale figuur fungeert als argument, elke modulatie als nuance in een groter betoog over belofte, lijden en verlossing. Dat vraagt van uitvoerders een scherp inzicht in de relatie tussen tekst en muziek – precies het uitgangspunt van deze uitvoering. Elke zanger wist niet alleen wat hij zong, maar ook waarom hij het zong; de uitmuntende Engelse uitspraak en de minutieuze nuancering maakten dat elk woord zijn volle gewicht kreeg.
MacLeod koos niet voor uiterlijke dramatiek, maar voor structurele helderheid. De driedelige opbouw werd duidelijk geprofileerd: het eerste deel als belofte en verwachting, het tweede als theologisch en emotioneel zwaartepunt, het derde als reflectie en bevestiging. Binnen die architectuur werden tempi en dynamiek zorgvuldig ingezet om de retorische functie van elke beweging te ondersteunen. Opvallend was de rust die MacLeod toeliet: geen gejaagdheid in de recitatieven, geen overaccentuering van bekende momenten, maar een doorlopende spanningsboog die het werk als geheel ernstig nam. Die benadering verleende zelfs de meest vertrouwde passages een hernieuwde vanzelfsprekendheid. Overgangen verliepen organisch en nooit abrupt; de muziek kreeg de tijd om te ademen en zich vanzelf te ontvouwen.
De historisch geïnformeerde benadering van Gli Angeli Genève droeg wezenlijk bij aan die lezing. De lichte, transparante orkestklank liet Händels contrapunt helder spreken. Stemvoering en harmonische beweging bleven steeds duidelijk hoorbaar, waardoor de muzikale structuur nooit onder expressieve overdaad bezweek. Strijkers articuleerden met scherpte maar zonder droogte; het continuo functioneerde als retorisch fundament, niet louter als harmonische vulling. De keuze voor een flexibel en alert basso-continuospel gaf de recitatieven een bijna gesproken kwaliteit. Het orkest ondersteunde de zang op ideale wijze: niet begeleidend in de klassieke zin, maar dialogerend, alert en voortdurend mee ademend met de tekst.
Ook de solisten werden ingezet als dragers van betekenis, niet als autonome stemmen. Er was geen sprake van vocale competitie, maar van een collectief streven naar tekstuele helderheid en expressieve coherentie. In overeenstemming met de achttiende-eeuwse praktijk stonden de zangers vóór het orkest, en – met uitzondering van de sopraan – namen de solisten ook deel aan het koor, wat de eenheid van stem en boodschap nog versterkte.
Jeanine De Bique gaf haar sopraanaria’s een uitgesproken tekstgevoeligheid. In Rejoice greatly klonk de vreugde niet triomfantelijk, maar verwachtingsvol, gedragen door een flexibele frasering en een natuurlijke omgang met ornamentiek. Haar zang bleef steeds verbonden met de semantische lading van de tekst, waardoor virtuositeit nooit doel op zich werd. Alex Potter benaderde de altpartijen vanuit introspectie; zijn stemkleur verleende aria’s als He was despised een verstilde intensiteit die het lijdensmotief niet dramatiseerde, maar verinnerlijkte. Zijn benadering sloot nauw aan bij Händels vermogen om pijn en berusting in dezelfde muzikale adem te verenigen. De tenor van Samuel Boden blonk uit in helderheid en articulatie, met een Ev’ry valley dat de muzikale schildering van verheffing en verlossing nauwgezet volgde. De precieze tekstplaatsing gaf extra reliëf aan Händels woordschildering, waarin elke sprong en melisma betekenis draagt. Stephan MacLeod, als bas zowel dirigent als solist, gaf zijn aria’s een uitgesproken retorisch profiel. The trumpet shall sound werd geen bombastisch hoogtepunt, maar een plechtige proclamatie, gedragen door een evenwichtige dialoog tussen stem en trompet. De nadruk lag op waardigheid en belofte, niet op spektakel. MacLeod dirigeerde, zong en leidde het ensemble met een aanstekelijk enthousiasme: nu eens tussen zijn zangers, dan weer voor hen, altijd met een intens engagement dat zijn musici hoorbaar tot het uiterste inspireerde.
De koren vormden het morele en muzikale zwaartepunt van de avond. Hier kwam Händels meesterlijke beheersing van contrapunt en tekstexpressie volledig tot zijn recht. In For unto us a child is born werd de jubel opgebouwd vanuit ritmische precisie en polyfone helderheid, terwijl koren als Surely He hath borne our griefs een rauwere, bijna confronterende klank kregen. De scherpe articulatie en dynamische contrasten onderstreepten de retorische functie van het koor als collectieve getuige. Wat daarbij opviel, was de fysieke betrokkenheid van zangers en orkestleden: in mimiek en lichaamstaal werd de overgave aan de boodschap zichtbaar, wat de luisteraar van begin tot einde op het puntje van de stoel hield. Het beroemde Hallelujah werd niet losgezongen van de context, maar geïntegreerd als sluitstuk van het tweede deel, eerder bevestigend dan triomferend. Het begon ingetogen en groeide geleidelijk naar een krachtige climax, waarbij het herhaalde “for ever” niet werd uitgeroepen, maar plechtig werd gedeclameerd – als een miniatuur van het hele concert.
De emotionele impact lag in de accumulatie van voorafgaande spanningen, niet in het volume of tempo. Het slotdeel, vaak onderschat, kreeg in deze uitvoering bijzondere aandacht. De Amen-fuga groeide uit tot een logisch en onvermijdelijk eindpunt: geen effectbejag, maar een geleidelijke verdichting van stemmen en betekenis, waarin Händels geloof in muzikale orde en verlossing tastbaar werd. De fuga werd opgebouwd met architectonische precisie, waarbij elke inzet bijdroeg aan een gevoel van morele en muzikale voltooiing. Dat effect werd nog versterkt doordat de zangers zich vooraan op het podium opstelden: het bevestigende “Amen” klonk zo als een collectief en onontkoombaar “het zij zo”.
Messiah als spirituele en muzikale ervaring
Het bijzondere van deze uitvoering lag in de coherentie tussen solisten en ensemble. De Bique, Potter, Boden en MacLeod traden niet op als individuele sterren, maar als vertellers binnen het dramatische raamwerk van Händel; hun stemkarakter, frasering en interactie met het koor versterkten de dramaturgie en lieten de emotionele lagen van het oratorium volledig tot leven komen. Gli Angeli Genève bewees dat historische uitvoeringspraktijk geen dogma is, maar een middel om de kern van Messiah te verhelderen – emotioneel, dramatisch en inhoudelijk.
Wat deze uitvoering zo uitzonderlijk maakte, was de perfecte synthese van inhoud en vorm. Händels Messiah werd geen kersttraditie of decoratieve show, maar een existentiële, spirituele meditatie over menselijke verwachting, lijden, verlossing en eeuwige hoop. In deze uitvoering vloeiden tekst, klank en emotie samen tot iets tijdloos en universeel. De spanning, stilte en ademruimte tussen de noten creëerden een contemplatieve ruimte waarin het ultieme Hallelujah van de avond zich openbaarde en uitgroeide tot een levende “Sternstunde” van muziek. Voor deze luisteraar was dit de referentie-uitvoering, een maatstaf waaraan toekomstige interpretaties onvermijdelijk zullen worden afgemeten – misschien zelfs een ervaring die elke volgende beluistering van Messiah bijna overbodig maakt.
Door hun sobere, doordachte en tekstgerichte interpretatie boden Gli Angeli Genève een uitvoering die niet wilde imponeren, maar overtuigen – en juist daardoor diepe indruk maakte. Het was een lezing die de luisteraar niet bedwelmde, maar activeerde, en die Messiah opnieuw positioneerde als een werk van reflectie, dialoog en blijvende relevantie, waarin iedere noot aan de transcendentie van het menselijke en het goddelijke herinnert. Wie Händels Messiah als een spirituele en dramatisch coherente “Sternstunde” wilde beleven, zal deze uitvoering van Gli Angeli Genève als een onvergetelijk moment ervaren hebben.







