Onze website is vernieuwd, geef zelf je evenementen in. Heb je een fout gezien. Mail ons!

Klassiek Centraal

Orchestre Français des Jeunes in Bozar: jeugdige durf en klankrijke verbeelding

Woensdagavond 10 december veranderde de Henry Le Boeuf-zaal in Bozar in een ruimte waar klank en verbeelding elkaar op bijzondere wijze ontmoetten. Het Orchestre Français des Jeunes (OFJ), dat jaarlijks jonge Franse musici samenbrengt voor vernieuwende en ambitieuze projecten, betrad het podium vol nieuwsgierigheid en muzikaal vuur onder leiding van chef-dirigent Kristiina Poska. Sinds januari aan het roer gaf Poska de avond een uniek karakter. Het concert was het eerste visitekaartje van een nieuwe artistieke fase, waarin het orkest zich fris en eigenzinnig presenteerde.

Op het podium droeg elke muzikant een blauwe toets – in het haar, als vlinderdas, aan de manchet of zelfs op het instrument – als speelse knipoog naar “les Bleus”. Het orkest wilde kleur en vreugde brengen, en dat lukte wonderwel: het subtiele blauw sprong in het oog zonder ooit opzichtig te worden. Het effect was zowel elegant als uitgelaten, een visuele echo van de sonore energie. En wat het klankbeeld betreft? Na dit concert staat het buiten kijf: het OFJ speelt moeiteloos in dezelfde hoogste regionen als de Franse nationale ploeg.

Sterpianist Alexandre Tharaud voegde zich als solist bij het jonge ensemble, en samen ontstond een dialoog van kleur, nuance en lyriek, die de avond tot een indringende en poëtische ervaring maakte.

Maresz – Een landschap van klank en durf

Het concert begon met Recto van Yan Maresz (°1966), een werk dat meteen de toon zette: hedendaags, abstract en verfrissend vernieuwend. Maresz’ muziek vraagt een actieve luisterhouding. Ze beweegt in lagen en dynamische texturen en vereist van de uitvoerders uiterste precisie én creatieve vrijheid. In zijn oeuvre geldt Recto als een sleutelwerk, een studie in klankruimte en ritmische frictie die de luisteraar voortdurend op scherp zette.

Vanaf de eerste noot zat het bij het OFJ opvallend goed. De strijkers weefden vibrerende texturen, terwijl hout- en koperblazers fragiele klankgebaren de zaal in stuurden. Het samenspel voelde als een doorleefd gesprek waarin elke nuance telde. De uitvoering ademde concentratie: voortdurend oogcontact, scherpte in het ensemble en contrabassen die zichtbaar plezier straalden als het kloppende hart van het geheel. Eén subtiele handbeweging van de dirigent volstond om een volledige dynamische omslag te veroorzaken – zo responsief was het orkest.

Het ensemble toonde opmerkelijke alertheid: elke ademhaling en ritmische schaduw leek doordacht, terwijl de jonge musici zich tegelijk moeiteloos bewogen in het abstracte klanklandschap dat Maresz had uitgetekend. Het publiek leek dat spanningsveld mee te beleven, alsof de zaal collectief inhield en weer uitademde bij elke klankverschuiving. In het programmaboekje stond dat Recto oorspronkelijk als balletmuziek was geschreven – een intrigerend gegeven, want de grillige metriek en onvoorspelbare texturen lijken eerder weerstand te bieden aan choreografie. Al werd ook Stravinsky’s Sacre ooit ‘ondansbaar’ genoemd.

De componist, als artist in residence van het OFJ aanwezig, kwam na afloop zichtbaar tevreden het orkest bedanken. Dat een orkest tijdens een tournee muziek van eigen bodem meeneemt en daarbij niet de platgetreden paden bewandelt, verdient bewondering. Zo groeide Recto uit tot meer dan een openingswerk: het werd een statement, een uitnodiging om met open oren naar het nieuwe te luisteren en een overtuigend bewijs van de volwassenheid én ambitie van dit jonge orkest.

Shostakovich – Glimlach, spel en helderheid

Daarna betrad Alexandre Tharaud het podium voor het Tweede Pianoconcerto van Dmitri Shostakovich (1906-1975), een werk dat lichtvoetigheid en ironie uitstraalt, met een vleug jeugdige branie. Tharaud speelde met natuurlijke nonchalance: zijn vingers dansten over de toetsen, zacht en lyrisch in de introspectieve passages, speels en ritmisch scherp in de scherzo-achtige secties. Al vanaf de eerste maten was duidelijk dat hier méér gebeurde dan een stijlvolle uitvoering. De combinatie Tharaud–Poska–OFJ bleek een uitzonderlijk gelukkige: solist, dirigent en orkest vormden een driehoek van vanzelfsprekende eensgezindheid, alsof allen hetzelfde komische knipoogje in de partituur zagen oplichten.

De programmatische keuze om van een hedendaags klankexperiment naar Shostakovich’ transparante helderheid te schakelen, werkte verrassend goed. De overgang voelde als een ontspanning van het oor, zonder aan intellectuele scherpte in te boeten. Waar Maresz’ Recto het publiek op scherp zette, bood Shostakovich muzikaal verhelderend daglicht: niet minder complex, maar speelser, met een open, bijna kamerachtige lichtheid.

De samenwerking tussen solist en orkest was vanaf het begin organisch: een gesprek waarin ruimte werd gelaten en waarin elke frasering en elke klank telde, tot in de kleinste details. Het orkest reageerde met opmerkelijke sensitiviteit. Strijkers en houtblazers volgden de pianolijnen met aandachtige ademhaling, terwijl koper en percussie fijne accentueringen toevoegden. In de eerste en laatste beweging viel vooral de ritmische trefzekerheid op: het hout sprankelde, het ritme veerde, en de jonge musici schepten zichtbaar plezier in de snelle wendingen en ironische accenten die Shostakovich in de partituur verstopt had.

Het langzame middendeel, vaak het hart van het concerto genoemd, kreeg een werkelijk ontroerende diepte. De strijkers klonken intens, breed ademend en onverwacht volwassen: een klank die niet alleen Shostakovich’ lyriek raakte, maar ook een moment van verstilde schoonheid bood na de speelsheid van de buitenste delen. Tharaud speelde hier met een haast kwetsbare helderheid, zacht maar trefzeker, alsof hij elke noot even liet opgloeien zonder overdaad.

De balans tussen solist en ensemble was perfect, waardoor het concerto zijn charme en humor tot het einde behield, zonder dat de jeugdige energie van het orkest in de weg stond. Meer nog: die energie bleek precies het element dat de partituur deed openbloeien. Het zichtbaar gedeelde plezier van Tharaud, Poska en het OFJ vertaalde zich in een uitvoering waarin alle puzzelstukjes moeiteloos in elkaar vielen – gestroomlijnd, speels en met een vanzelfsprekendheid die alleen ontstaat wanneer musici elkaar volledig vertrouwen.

Als bis speelde Tharaud – na een speelse kwinkslag over zijn bij het begin van het concerto vergeten bril – een ontroerende, diep doorleefde Sicilienne van Johann Sebastian Bach (1685-1750). Daarmee onderstreepte hij nogmaals waarom hij tot de meest verfijnde pianisten van zijn generatie behoort.

Rimsky-Korsakov – Sheherazade: Een vertelling in klank en vuur

Het slotstuk, Sheherazade van Nikolaj Rimsky-Korsakov (1844-1908), spreidde een weelderig tapijt van klank over de zaal. Vanaf de eerste maten nam Nicolas Debart, de soloviolist, de rol van verteller op zich. Zijn toon bezat een opmerkelijke maturiteit, wars van effectbejag en gedragen door een natuurlijke ademhaling: warm en doorzichtig tegelijk. Daardoor was hij niet enkel de verteller, maar leek hij bijna Sheherazade zelf. Zijn frasering fluisterde en verleidde, en hield het publiek aan zijn lippen, alsof hij elke luisteraar persoonlijk een verhaal influisterde. Telkens wanneer Sheherazades hoofdthema terugkeerde, klonk het niet als herhaling, maar als een nieuwe wending in de vertelling – subtiel anders van kleur en intentie, alsof Debart het verhaal met elke herneming dieper openvouwde.

Poska’s invloed was hier opvallend zichtbaar. Met een energieke maar nooit dwingende gestiek vuurde zij het orkest aan, terwijl haar nadruk op narratieve helderheid en lyrische ademhaling resulteerde in een uitvoering die zowel dramatisch uitgesproken als transparant van klankopbouw was. Het orkest reageerde met een intensiteit die menig professioneel ensemble naar de kroon stak: ijzersterk spel, messcherpe inzetten en een gloed die door de volledige zaal voelbaar was. De precisie waarmee het jonge orkest ademde en draaide als één organisme was ronduit opmerkelijk; elke sectie leek intuïtief aan te voelen wat de andere nodig had.

De strijkers golfden als warme wateren, houtblazers sprankelden als zonnestralen op het dek, en koper blonk in dramatische pieken zonder ooit de strijkers te overstemmen. De harp, geniaal bespeeld door Hélia Tahmasebzadeh, strooide fonkelende lichtpuntjes als sterrenstof. Het samenspel tussen Debart en Tahmasebzadeh was daarbij ronduit wondermooi: elke dialoog voelde organisch en ademend, alsof beide musici samen een gedeeld verhaal uittekenden. Even indrukwekkend was het verfijnde samenspel met solocellist Eugène Paques, die een donkerder, bijna introspectief licht wierp op de vertellingen van Sheherazade.

In de derde beweging klonk het orkest misschien op zijn mooist. Houtblazers vonden een knisperende maar verfijnde balans, en Debart droeg het narratief met een sobere intensiteit die zelden met zulke concentratie wordt gebracht. Hier greep de muziek naar het hart: niet door grote gebaren, maar door ongekunstelde zeggingskracht van zowel solist als orkest. De ziel van het werk – die mengeling van dreiging, verlangen en verbeelding – kwam hier op onnavolgbare wijze tot uiting. Naar het slot toe hield Poska de spanningsboog feilloos strak: geen spoor van bombast, maar een majestueuze afronding die de luisteraar op het puntje van de stoel hield.

Het werd een uitvoering waarin alle verhalen, kleuren en personages van Sheherazade tastbaar werden, gedragen door een solist die uitgroeide tot een ware verhalenverteller en door een orkest dat speelde met een volwassenheid en muzikaliteit die uitzonderlijk zijn voor een ensemble van deze leeftijd. Meer nog: deze Sheherazade onthulde niet alleen de verhalende kracht van Rimsky-Korsakovs muziek, maar ook het indrukwekkende artistieke potentieel van het OFJ zelf.

Bernstein – Candide als uitgelaten slot

Na het indrukwekkende slot van Sheherazade besloot het OFJ de avond met een bisnummer van jewelste: de Candide Ouverture van Leonard Bernstein (1918-1990). Vanaf de eerste maten barstte een ritmisch geladen energie los. Strijkers, houtblazers en koper functioneerden als één hecht, ademend geheel, terwijl Poska het orkest met aanstekelijke precisie en speels vuur voortstuwde. Het resultaat was een uitvoering die onmiddellijk een glimlach op het gezicht van het publiek toverde en de zaal in een feestelijke stemming bracht.

 

De ritmische vaart en lichtvoetige ironie van Bernstein werden door het orkest met uiterste alertheid vertaald: elk detail werd scherp en ritmisch feilloos neergezet, terwijl de muzikale lijnen vloeiend en helder van klank bleven. Sprankelende houtblazers, energiek koper en de onmiskenbare drive van de percussie smolten samen tot een bruisend klankpalet waarin niets botste, maar alles naar een gezamenlijke climax dreef. Het orkest schepte zichtbaar plezier in de virtuoze en ironische wendingen die Bernsteins muziek zo onweerstaanbaar maken, en het publiek liet zich gretig meeslepen.

Als afsluiter werkte dit bisnummer als een explosie van muzikale vreugde: een perfecte balans tussen technische virtuositeit, ritmische scherpte en speels theater. Het OFJ liet hier zien dat het niet alleen indrukwekkende diepgang en ernst bezit, maar ook een onweerstaanbare sprankeling en spontaniteit. De Candide Ouverture werd zo een stralend slotakkoord dat de avond licht, energiek en vol muzikaal plezier afrondde.

En toch bleek het concert daarmee nog niet helemaal ten einde. Als kers op de taart volgde een extra uitbarsting van enthousiasme in een door de musici zelf gearrangeerd stuk. Ze stonden recht, bewogen door elkaar, dansten en leefden zichtbaar op bij elke noot. Dat uitbundige plezier werkte aanstekelijk: het publiek liet zich volledig meevoeren in een gedeelde ontlading van klank en beweging. Het arrangement, door de jongeren zelf tot leven gebracht, vulde de zaal met een bruisende, onweerstaanbare euforie — een feest van muziek, spel en pure levensvreugde.

Jong talent, frisheid en hoop

Wat deze avond bijzonder maakte, was de durf: de durf van jonge musici, van een avontuurlijke programmering en van uitvoeringen die risico’s niet schuwden. Het programma getuigde van een doordachte dramaturgie – van abstractie naar emotie naar verbeelding – en ontvouwde zich als een muzikale reis waarin vuur, muzikaliteit en spontaniteit centraal stonden.

In de drie werken liet het orkest zich telkens van een andere kant zien: scherp en onderzoekend in Maresz, speels en lyrisch in Shostakovich, en rijk aan kleur en narratieve verbeelding in Rimsky-Korsakov. Poska’s dirigentschap gaf richting zonder te dwingen, met ruimte voor adem, nuance en klank. De wisselwerking tussen solisten en ensemble voelde organisch en levendig: dit was een orkest dat zichtbaar met plezier musiceerde en dat plezier overtuigend wist over te brengen op het publiek.

Als dit concert een voorbode is van wat we mogen verwachten van het OFJ onder Poska, dan is de toon onmiskenbaar gezet: veeleisend, avontuurlijk en diep muzikaal. Binnen een rijk en divers concertaanbod was dit een avond die blijft nazinderen. Hopelijk keert het orkest binnenkort terug naar België, want wie de kans krijgt deze talentvolle musici aan het werk te horen en te zien, mag die niet laten voorbijgaan.

Deze avond in Bozar bevestigde dat het OFJ veel meer is dan een opleidingsorkest. Het is een ensemble dat durft, groeit en met scherpzinnigheid kleuren en nuances verkent. In een tijd waarin klassieke concertzalen vaak comfort en voorspelbaarheid bieden, stond hier een avond van frisheid, poëzie en belofte. Jeugdige energie, geleid door visie en vertrouwen, klonk hier niet alleen hoopvol, maar volstrekt overtuigend – een viering van muziek, talent en toekomst.

Details:

Titel:

  • Orchestre Français des Jeunes in Bozar: jeugdige durf en klankrijke verbeelding

Wie:

    • Orchestre Français des Jeunes o.l.v. Kristiina Poska met Alexandre Tharaud, piano

    Waar:

      • Bozar, Brussel

      Wanneer:

        • 10 december 2025

        Foto credentials:

          • Daniel Dittus, Jean-Baptiste Millot