Onze website is vernieuwd, geef zelf je evenementen in. Heb je een fout gezien. Mail ons!

Klassiek Centraal

Mireille Capelle in gesprek met Philippe Grisar

Over Opera, klank en een bijzondere geschiedenis

De opera Dialogues des Carmélites van F. Poulenc in productie gebracht door De Munt eind 2017 krijgt van Klassiek Centraal het Gouden Label Opera (zie de recensie van Veerle Deknopper) voor het seizoen 2017/18. Sopraan Mireille Capelle die in december ll. de rol van Mère Jeanne de l’Enfant vertolkte in die bewuste muntproductie onder de muzikale leiding van Alain Altinoglu in een regie van Olivier Py.

In het kader van het festival Passages, georganiseerd door het gerenommeerde Goeyvaerts Trio, interview ik een of meerdere zangers of muzikanten. Deze keer is het Mireille Cappel. Voor Passages V bracht de diva samen met sopraan Esther Elisabeth Rispens een verassende en sprankelende eigen creatie[1]. De volgende tekst kon men reeds lezen in het dikke geïllustreerde programmaboekje van het festival – tenminste als je erbij was.

Die zaterdag in het Antwerpse

De sopraan schakelt tussen Frans en Nederlands, het geeft haar verhalen een bijzondere kleur. Ik pik haar op bij haar huis in Antwerpen. Eigenlijk had ze me graag meegenomen naar de studio van het HERMES ensemble in Wijnegem, maar ze griste de verkeerde sleutels mee in Brussel. Daar logeert ze ter gelegenheid van de Muntproductie Dialogues des Carmélites van Francis Poulenc (1899-1963) en Georges Bernanos (1888–1948). De bistro om de hoek zit afgeladen vol. Mireille stelt voor om toch naar Wijnegem te rijden vanwege de site en de bakker. In de auto praten we als oude vrienden hoewel we elkaar net ontmoet hebben. In Wijnegem installeren we ons aan de lange tafel in de gelagzaal van de Franse bakker. We krijgen koffie, thee en verse croissants zoals je ze zelden in België vindt. Mireille Capelle vertelt me het verhaal van het brood en zijn Parijse bakker die hier vorig jaar een filiaal opende. Bij de bakker is het een va-et-vient. Ik leg mijn mobieltje tussen ons in. Nu ik het herbeluister, realiseer ik me dat ik een gesprek heb opgenomen, geen interview.

Les Carmélites[2]

De avond ervoor genoot ik van de Muntproductie waarin zij zong. Mireille polst. Zo vertel ik haar over de twee dingen die me opgevallen zijn: de breekbaarheid van Blanche en de relativiteit van ‘vrijheid’.

De van nature angstige Blanche de la Force treedt aan het begin van de Franse Revolutie in bij de orde van de karmelietessen. Hoewel de strenge kloosterregel haar een gevoel van veiligheid biedt, blijven haar existentiële angsten ook binnen het klooster bestaan, zeker nadat ze getuige was van de zware doodsstrijd van de priores. Wanneer de kloosterorde onder de Revolutie wordt opgeheven, zweren de zusters dat ze de martelaarsdood willen sterven voor hun geloof. In het tumult vlucht Blanche naar huis, maar haar vader is ondertussen als slachtoffer van de Terreur op de guillotine gestorven. Als ze verneemt dat haar medezusters ter dood veroordeeld werden, overwint Blanche haar doodsangst: op het
moment van hun terechtstelling komt ze vrijwillig uit de menigte, sluit zich bij haar zusters aan en betreedt als laatste het schavot. (De Munt)

De Muntproductie houdt ons een spiegel voor. Liberté, gekalkt op een van de muren verkrijgt een eigen betekenis. Het wordt met een uitgeveegde ‘t’ ‘Liberé’ (en dieu). Inderdaad, in naam van onze vrijheid en onze rechten, doen we rare dingen. In de opera van Poulenc gaat nagenoeg iedereen eraan dood. De vader markies de la Force (libre en soi), de karmelietessen (liberté en dieu), de broer en de pastoor op de vlucht (libre en fuite) en de novice Blanche de la Force bevrijdt zich van haar angsten en sterft om de liefde Gods. Tenslotte – zo leert ons de geschiedenis –  stierf enige tijd later de revolutie zelf. Vrijheid is niet meer dan de vrije keuze zich te binden.

Het zich binden aan een ander (een mens of een goede zaak) als bevrijding, lichtte op doorheen de regie. Ook het beeld van Blanches psychische kwetsbaarheid viel op. Vandaag zou ze zich waarschijnlijk gesneden hebben of zich uithongeren. Bezorgde ouders zouden haar tot bij een psycholoog brengen om haar hopelijk te genezen of ten minste een naam te geven aan haar gedrag. Misschien brengt vandaag de psychiatrie soelaas. Kloosters raakten hun magie kwijt net zoals zo veel zingeving. De Munt zette een behoorlijk accuraat beeld neer van de kwetsbare Blanche zonder het voyeuristische van de hedendaagse reality-tv.

Mireille wijst me op het risico dat Patricia Petibon nam bij het zingen van rol van Blanche: zij koos voorbij de klassieke 19e-eeuwse bravoure en publieke verwachting om de fragiliteit van het personage ook met haar stem vorm te geven. De gestileerde schoonheid van de productie met daartegenover het menselijke streven naar vrijheid en de pijn van het meisje smaakte bitterzoet. Bravo!

Over opera, De Munt en zijn directeur

Wanneer je in de huid van een personage kruipt en een situatie deelt met anderen, krijg je een mengeling tussen het werkelijke leven en de wereld van het theater. De geportretteerde Blanche, zo juist, met het gevoel en het inzicht van Poulenc en Bernanos. Het is alsof je het echte leven binnenstapt, maar het gebeurt op het theater.

De directie van het huis is heel belangrijk. Peter de Caluwe heeft nood aan een diepe, ‘profonde’ interpretatie. Misschien ervaart een deel van het publiek de stijl van de regisseur als extreem of provocerend. Peter de Caluwe zoekt naar de essentie: wat vertellen we en hoe vertellen we het? Hij wil dat de mensen genieten van de muziek, de schoonheid en het hele gebeuren van een opera. Tevens laat hij het publiek naar huis gaan met een vraag, een onderzoek naar iets. Dan kan je nog zeggen of je ervan houdt of niet. Het geeft aan de opera meer niveau, net iets meer dan gewoon ‘mooi’.

Als we elkaar ontmoeten, bij de eerste doorlezing van een libretto, nodigt hij iedereen uit: de regisseur, de chef-dirigent, de zangeres maar ook de technici, de costumiers, Je weet dat we sàmen naar iets gaan toewerken. Dat creëert een wederzijds respect.

Voor elke zanger is de eerste ontmoeting altijd wat spannend. Je weet niet wat de collega’s voelen of van je denken. Heb je een grote rol dan heb je een grote verantwoordelijkheid. Heb je een kleine rol dan denk je aan de plek die je hier kan innemen. De kleine rollen steunen de progressie, de opbouw van het stuk. Eigenlijk zijn we allemaal onzeker maar we lachen en doen groots: “Allo! Ca va? Ah, Ik kom van Rome…” [Mireille speelt een joviale ontmoeting na]

Peter de Caluwe komt binnen en met één woord zorgt hij ervoor dat we onze ego’s opzijzetten. “Ik ben zo blij dat jullie hier allemaal samen zijn. We proberen samen een lezing te doen van Poulenc.”

Hij heeft voor iedere zanger een mooi woordje ter introductie: “Mireille ken ik van Amsterdam. Daar heeft ze ook Poulenc gezongen”. Van iedereen kent hij zo’n verhaal. Het brengt ons samen, c’est extraordinaire!

Hij kent die wereld al van toen hij jonge assistent van Gerard Mortier was. Hij heeft rust en kent z’n metier. Hij gaat op zijn doel af maar blijft spontaan en leuk. Ik heb ooit met hem eens Offenbach gezongen.

Hoe dan ook: in opera zit een ziel die je elders niet vindt. Iedereen overstijgt zichzelf: de componist, de librettist, de directie, de uitvoerders. Ik denk dat je dit ervaart, ook als luisteraar.

Van Monteverdi tot Strauss

Muziek beleef je; het is een ander begrijpen. Een van mijn kleinkinderen, vijf jaar oud, verandert als hij klassieke muziek of zang hoort: hij gaat anders zitten. Hij luistert alsof iemand hem iets vertelt. Hij verstaat de tekst niet maar hij voelt dat. Ongelooflijk, hè.

Veel muziek is niet meer dan mooi, maar dan ontbreekt de essentie. Dan heb ik liever het ruige en eerlijke van Metal of punk. Dat is ook een vorm van hedendaagse kunst met expressie en gevoel –  extrèmement intéressant. Het loont de moeite! Vaak is Heavy Metal ritmisch heel interessant. En wat een energie! Ik ben er zeker van dat Mozart in onze tijd daar ook mee gespeeld zou hebben. De hevige uitdrukking lijkt me ook een deel van wie we soms zijn. Denk maar aan boosheid of onmacht.

Doorheen de jaren ben ik geëvolueerd. Barokmuziek heb ik ontdekt via Jos van Immerseel. Hij was mijn mentor en Monteverdi mijn idool. Ik zong lamento’s en reisde er de wereld mee rond.

Vervolgens breidde mijn repertoire uit. Ik zong veel romantische muziek: Kundry uit Wagners Parsival en Salomé uit de gelijknamige opera van Richard Strauss. Het zijn stuk voor stuk personages die ‘scheuren’: rollen die je ook als zanger emotioneel uitrekken; een fantastische wereld vond ik dat.

Daartussen vertolkte ik de klassiekers met o.a. Mozart. Doorgaans gaf ik de meer komische personages gestalte. Dat was leuk maar na een tijdje merkte ik dat die esthetiek beperkingen oplegt. Het is óf barok of romantisch. Je moet binnen een bepaalde techniciteit zingen en op die manier je stem gebruiken. Als zanger moet je er gehoorzaam mee omgaan hoewel je daarbinnen met de expressie vrij kan kleuren. Het vibrato bij Mozart resoneert anders dan bij Monteverdi. In de romantiek, daarentegen, trek je alles open en laat je je gaan in de klank. Je sluit als het ware je brein af om de klank in je lichaam te laten resoneren, als pure emotie.

Ontmoeting met de hedendaagse muziek

Na 30 jaar vroeg ik me af hoe ik klink en hoe klank in elkaar zit. Ik herinner me de ontmoeting met John Cage (1912-1992). Hij zei me dat ik goed paste in wat hij onderzocht en voelde. Hij wou weg van de muziek die geprangd werd in een ‘carcan’ van de schriftuur. Hij wenste verantwoordelijkheid te geven aan diegene die de compositie interpreteert. Dus componeerde hij een minimum zodat de uitvoerder er iets mee kan doen dat voor hem of haar zin heeft: dat is mijn idee in jouw versie. Luister naar wat klinkt tussen de noten.

Ik begon te luisteren naar muziek uit de hele wereld. Hoe zingen de indianen? Hoe klinkt een Perzisch lied? Zo ontmoette ik componisten uit onze westerse traditie die ook voorbij de deze traditie luisterden. Een van de belangrijkste was de onlangs overleden Klaus Huber (1924- 2 oktober 2017). Aan hem heb ik veel te danken. Hij heeft mij veel geleerd.

“Mireille”, zo begon hij, “Als je wil uitgaan van de carcan van wat wij als klassieke muziek zien, in onze tijd en taal, dan moet je begrijpen dat toonafstand, bijvoorbeeld tussen do en re, slechts een concept is.” “Als je luistert naar de Arabische muziek dan hoor je dat de toon [tibetitpetie…. zingt Mireille terwijl haar stem naar beneden glijdt] uit duizenden kleine verschuivingen bestaat. Dat horen we niet, Mireille”, verklaarde hij, “omdat wij dat niet kunnen herkennen. Maar zij, de mensen uit de Arabische traditie horen dat. Net zoals wij de do en de re herkennen. Ze horen dus dat er een half- of kwarttoon te hoog of te laag gezongen wordt.  Voor ons klinkt dat ongewoon of zelfs vals. Dat moet je leren.”

Toen ik urenlang met hem werkte, was hij al een oude man. Maar wat een visie! Hij schreef muziek uit met twee komma’s boven de halftoonse; een kwarttoon werd een kwarttoon plus 1 of een halvetoon plus 1, plus 2, plus drie… En ik moest dat zingen… Zo’n partituur lezen en interpreteren, was hard labeur. Ik verloor me erin. Ik voelde de afstanden tussen de tonen, de expressie en de kleur. Dat bevrijdde me van mijn muzikale opvoeding.

Voor mij kleurde de wereld van de stem en de vibratie niet meer enkel westers maar ‘menselijk’. Mede daardoor geraakte ik geïnteresseerd in sonore architectuur. Niet alleen muziek fascineert mij maar ook geluiden van de regen, een ding, een stem, een massa,.. noem maar op. Als je luistert, emotioneert het.

Karel Goeyvaerts (1923-1993) heb ik ontmoet als jonge zangeres. Hij was buitengewoon en had een verbijsterende visie. Goeyvaerts vroeg me om naar zijn centrum te komen en dan heeft hij met mijn stem spectraal – avant la lettre – gewerkt. Jammer genoeg heb ik de opname nooit teruggevonden maar het zit waarschijnlijk in de opnamebibliotheek

En nu ontmoet ik door mijn ‘klankobsessie’ naast muzikanten ook fysici, ingenieurs en filosofen. Ik lees voortdurend en hou van metafysica en cijfers. De ingenieurs en hun elektronica zetten je idee om. Je kan het zelf niet. Pierre Boulez (1925-2016) probeerde het ook niet zelf. Een computer kan die klank “metamorfoseren”, veranderen. Het kan die openen, uittrekken of de trillingen visualiseren en mij laten horen en zien wat erin zit. De computer laat me alles horen wat mijn tweedimensionale oren niet kunnen waarnemen.

Mijn nieuwe cd[3] is zo’n samenwerking waarbij het eindresultaat van ons allen is. Door het samen zoeken met muzikanten uit verschillende tradities en ingenieurs, ontstaat een nieuwe klankwereld. Die muziekvorm is momenteel  nog embryonaal maar ik ben er zeker van dat over 50 jaar iedereen deze taal zal verstaan. Dat gaat nog verder dan mijn eerste bevrijding.

Vele jaren later, bij de Franse bakker, dacht sopraan Mireille Capelle aan die lang vervlogen middag, toen haar vader haar meenam om kennis te maken met de noot.[4]

Nog voor ik kon schrijven, heb ik muziek leren lezen… Dat is ook een heel mooi verhaal.

Ik weet niet vanwaar de idee kwam om muziek te gaan leren. Toen ik 5 jaar oud was, meldde ik mijn papa: ‘Ik wil naar de muziekschool”. “Het is te vroeg”, zei papa, “je bent nog te jong”. Ik bleef zeuren want ik wilde dit per se doen. Hij heeft me naar de academie gebracht waar de directeur tegen me zei: “Meisje, je bent veel te klein. Je moet, zoals je weet, eerst notenleer leren om een instrument te leren spelen. Dat is nog te moeilijk voor jou. Je kan nog niet lezen. Eerst moet je leren lezen.” Ik heb zo veel gehuild dat de directeur besloot: “Laat ze toch maar komen. Ze gaat na twee, drie lessen wel begrijpen dat het te moeilijk is.”

Maar zo ging het niet; ik begreep de muziek. Solfège vond ik magisch. Ik kon de noten die ik hoorde, leren en genoot van de abstractie van de theorie. Later nam de directeur me mee naar zijn bureau om te luisteren naar Beethoven. De symfonieën passeerden één voor één de revue. Ik huilde en wilde nog een keer luisteren! Hij vertelde me wie dat was. Weet je, In die tijd was Beethoven dé componist.

Eigenlijk werd muziek voor mij een redding. Het werd een manier om te kunnen overleven in een wereld die niet altijd vriendelijk was. Ik kom uit een half Italiaanse, half Belgische familie, déportés in Charleroi –  il y on est beaucoup dans le milieu ouvrier.  Mijn moeder migreerde à cause de la guerre naar België. Zij kwam uit Veneto, tussen Verona en Venetië. Mijn vader, un Namurois, studeerde bij de Jezuïeten en zou priester worden. Maar gebeten door het socialisme, zoals zoveel intellectuelen uit die tijd, draaide het anders uit. Zijn idealisme om de lamentabele condities van de arbeiders te helpen verbeteren, bracht hem naar Charleroi. We woonden in een grauwe wijk nabij de Metallurgie in een huis met een mooie zonnige en kleurrijke tuin.

Mijn grootvader was een begenadigd muzikant, een organist. Hij had de hele wereld doorgereisd. Omdat we naast de fabriek woonden, hebben we veel meegemaakt. Ik zie nog voor me hoe de rijkswacht chargeerde tegen de ouvriers – al die paarden. En ik herinner me nog die nacht dat mijn vader naar de fabriek moest want een man had zijn benen verloren: in een machine geraakt. Een andere keer dienden we midden in de nacht onze huizen te verlaten. Men was bang voor een explosie in de metallurgie. Je me souviens les bras de ma mère, de armen van mijn mama die me droeg toen we buiten stonden te wachten. Tu vois, dat bijzondere van dat moment voel ik nog. Al die Italiaanse families, de wijken van Charleroi waren een deel van mijn familie. Ook de ondergrond, de mijn, was een langgerekte tragedie.

Bij ons thuis stond een piano en veel gitaren. Elke avond eiste mijn grootvader dat we ons wasten. We hadden geen douche. We kleedden ons mooi voor we aan tafel kwamen en dan: muziek. Mijn nonkels speelden allemaal gitaar en mijn papa piano. Op die manier dacht onze familie dat we rijk waren en dat alles goed ging. We zouden een mooi leven hebben. Et moi, j’ai senti ça très très très fort: Ik verstond het alsof ik echt rijk en mooi was en dat ik alles had. Ik mocht dansen op tafel na het eten! Ik waande me een prinses. Als adolescent kreeg ik een grote klap. Plots doorzag ik de situatie. We waren arm en hadden niets. Ik realiseerde me dat iedereen rond mij veel mooier was… Enfin, ik had dat gevoel.

Toen ik klein was, waren er cafés voor de Italianen. Bij de andere hing een bordje “interdit aux Italiens”. In dat ene café waar mijn grootvader en ik steeds voorbij wandelden, hing een hele grote kristallen luster. Op een dag vroeg ik om er naar binnen te gaan maar hij zei: “Nee, nee, nee!” Ik wilde ooit zoiets moois hebben. Ik vertel je dat want het is een vorm van verlangen. Toch voelde ik dat mijn rijkdom veel groter was dan dat door die familie: de warmte, de muziek, het geloof, de grote tuin met de kippen erin… De wereld van de opera is een beetje die luister van het verboden café. En in die luister zetten we dan de geest van Poulenc: dat is geniaal. Je kan die twee verzamelingen elkaar brengen: het grootste vertoon, de panache en het intiem breekbare van een meisje als Blanche.

Carrière begint in het conservatorium

Ook in het conservatorium ervaarde ik mijn arbeidersafkomst. Men aanvaardde me omdat ik talent had maar ik moest constant aanhoren: “Ach. venant du milieu que tu viens.” “Als je uit zo’n milieu komt, zijn je kansen heel klein. Hoe gaan wij uit jou de essentie kunnen halen? Je natuur stoort. Je zal nooit een groot personage van het theater of de opera kunnen zijn.”

Je moet je verplaatsen naar de jaren 60. In het conservatorium waren er alleen maar rijke mensen. Je kwam er niet in aanmerking als je uit Charleroi kwam, uit een vulgair milieu ‘comme ça’. “Comment enlever ta vulgarité? Dat kan nooit lukken”. Je t’assure!

Ik had ook geluk. Tijdens mijn eerste belangrijke concert in het conservatorium zat een criticus in de zaal. Hij schreef over wie goed was, talent had of het nooit ver zou brengen. Ik zong ook mijn stuk. Later in de krant las men van die ene die goed was of niet maar… er zong iemand die ons van onze stoel blies: Mireille Capelle. Vanaf dat moment begonnen de professoren in me te geloven.

Ik heb de dromen van mijn familie beantwoord. Die Italiaanse familie van arbeiders waar de ene al beter zong dan de andere en die alle opera’s van buiten kenden. Et tu vois, uit die evolutie ontstond een nood aan vrijheid.

Als ik in de opera ben zoals nu, geniet ik ervan en hou ik van hen allen. Maar ik ben ook heel blij dat ik ook in die andere wereld die mijn onderzoek en expressie is, mijn taal vind.

Het is iets van mij, het is een idee, een inspiratie dat ze aan elkaar geven.

Je weet niet goed wat je aan elkaar geeft maar je doet het.

Zoals de liefde, zeg ik.

Ja! Je zegt het perfect; dat is het.

Post Scriptum

Herfst en winter vervelden ondertussen in een vroege zoele zomer. De uitreiking van de gouden labels vindt weldra plaats in Geel. Hopelijk krijgt de operaproductie Dialogues des Carmélites er het verdiende label en c.q. terugblik.

Hopelijk blijft men denken aan het verhaal en de wijze waarop het werd verteld, vertolkt. Gesteld op onze eigen vrijheid vergeten we soms waaraan we ons zo gaarne binden…

Mireille, bedankt voor het interview en je fijne impromptu op Passages.

“De klank zal zich ontvouwen als een lotus…”, zei er nog over toen ik je vroeg wat je zou brengen. De (weer-)klank van je vertelling en de muntproductie ook.

Tu vois…


  • WIE: Mireille Capelle; De Munt; Passages V festival georganiseerd door Goeyvaerts Strijktrio en CC Sint-Niklaas
  • WAT: interview
  • WAAR: Wijnegem, Brussel De Munt, Sint-Niklaas STEM
  • WANNEER: interview 16 december 2017; Dialogues des Carmélites december 2018; Passages V 18 februari 2018

[1] Vorig jaren: tenor Guy de Mey (2017, te lezen op Klassiek Centraal), saxofonist Robin Verheyen (2017), Mezzosopraan Euredike De Beul (2016), contratenor Leandro Marziotte (2015) en pianist Thomas Nobels (2015) . 
[2]DIALOGUES DES CARMÉLITES van Francis Poulenc, Opéra en 3 actes et 12 tableaux, tekst van Georges Bernanos, naar een novelle van Gertrude von le Fort; scenario van Philippe Agostini en RP Brückberger.
Deze De Munt-productie stond onder de muzikale leiding van Alain Altinoglu in een regie van Olivier Py, met Patricia Petibon als Blanche de la Force; Guy De Mey als L’Áumônier en Mireille Capelle als Mère Jeanne de l’Enfant Jésus.
Uit het persdossier: Mezzosopraan Mireille Capelle zong al ontelbare rollen in de Munt. Van haar debuut als Clorinda (La Cenerentola) over haar vertolking van Rychtarcka (Jenúfa) tot haar recente optreden als Pani Páskova in Foxie! Het Sluwe Vosje: Mireille Capelle geeft aan elk van haar personages een onmiskenbare authenticiteit die ook bij haar interpretatie van Mère Jeanne de l’Enfant past.
[3]Mireille Capelle with HERMESensemble ‎– DO’UN ضوء ; AudioMER. ‎– audioMER.019.CD; 2017
[4]Naar de openingszin uit Honderd jaar eenzaamheid (1967) van Gabriel Garcia Márquez.

Details:

Titel:

  • Mireille Capelle in gesprek met Philippe Grisar

Blijf op de hoogte

Elke donderdag sturen we een nieuwbrief met de meest recente berichten op onze website

– advertentie –

© 2024 klassiek-Centraal.be - Alle rechten voorbehouden.