Steeds vaker spelen muzikanten in op het sferische. Akkoordenschema’s worden overboord gegooid en intrinsieke klankwolken nemen hun plaats in. Deze muziek is moeilijk te beschrijven of eenduidig te definiëren. Het stelt ons concept van wat we traditioneel van (klassieke) muziek verwachten, in vraag. Het is moeilijk om slechts in 1 hokje te steken. Er is geen muzikale progressie en het gebruikte materiaal is minimaal. Toch is het ook geen puur minimalisme zoals de muziek van Steve Reich of Terry Riley. Als een golvende klankwolk zweeft deze muziek in een grijze zone tussen andere genres in…
Het album Komorebi van Trio Peltomaa Fraanje Perkola was hier slechts één voorbeeld van. Vele gelijkaardige albums en artiesten experimenteren met een gelijkaardige klankwereld. Ze zijn niet allemaal even geslaagd. Wat onderscheidt een goed samengestelde klankwolk aan timbres met klanken die tijd en ruimte niet weten te vullen en slechts een leeg gevoel nalaten?
Opnieuw is het antwoord moeilijk af te bakenen. Bij Trio Peltomaa Fraanje Perkola zou ik het toeschrijven aan het concept waarbij middeleeuwse gezangen zich vermengen met Finse volksmuziek. Het basismateriaal is dan misschien niet meer herkenbaar, maar de muziek krijgt hierdoor wel een uniek karakter. Toch is het niet altijd het achterliggende concept dat de succesvolle factor in zich draagt. Hieronder volgen twee albums die elk op hun eigen manier in dit nieuwe genre overstijgen.
Voor hun klankschilderingen benutten Nils Økland en Sigbjørn Apeland tegenwoordig minder gebruikelijke instrumenten. Økland introduceert de hardingfele (een Noors strijkinstrument) en Apeland herintroduceert het harmonium of traporgel. Alleen al door deze vergeten instrumenten krijgt het album Glimmer een speciale “soundscape”. Het oor moet even wennen aan de ongekende sonoriteit.
Het harmonium zet het album rustig in. Als een langzaam golvend waterlichaam komt de muziek tot leven. Zodra de meditatieve klanken hun plaats in de ruimte hebben opgezocht, introduceert de fiddle de melodie. Deze melodie komt herhaaldelijk terug in Skynd Deg, Skynd Deg [track 01]. Met een improvisatorisch karakter verkent Sigbjørn Apeland de opties. Alle opeenvolgende tracks kennen een zelfde serene sfeer die tot innerlijke rust brengt. Van het titelnummer Glimmer [track 05] tot het laatste nummer Nu Solen Går Ned [track 15]. Nummer na nummer glijden de serene Noorse landschappen voorbij en het geheel is zowel fascinerend en rustgevend als een schittering op het wateroppervlak.
In contrast maakt Büşra Kayıkçı gebruik van een zeer vertrouwd instrument: de piano. Na haar debuutalbum Eskizler (of Sketches in het Engels) volgt nu Places onder Warner Classics. De piano is dan misschien een vertrouwd uitgangspunt, Kayıkçı’s “soundscape” heeft een uniek karakter. Als ik haar muziek in trefwoorden zou moeten samenvatten, kies ik voor: delicaat, puur en ruimtelijk.
Delicaat en puur. Maar niet rustig en sereen, zoals Glimmer. Places kent momenten van tijdelijke onrust. Nauwkeurig gekozen klanken op even nauwkeurig gekozen klanksterktes vullen de ruimte met intrige maar ook met een zekere spanning. Als klanken die af en toe met elkaar botsen en daarna opnieuw in synergie door elkaar klinken. De stiltes zijn meesterlijk gekozen. Soms voel je de spanning in de ruimte hangen terwijl ze op andere momenten net rust bieden.
In een dozijn korte karakterstukken weet Kayıkçı met steeds dezelfde bouwstenen andere klankwerelden te scheppen. De basis van haar muzikale taal keert steeds weer, telkens verworven met andere invloeden. In werken zoals Olive Tree [track 05] of L’inno [track 09] klikken Satieaanse echo’s waarbij de luisteraar op een minimalistisch “sound carpet” zweeft. In het openingswerk The Middle Of… [track 01] is haar Ottomaanse erfgoed toepasselijk hoorbaar en Into The Woods [track 10] heeft dan weer iets weg van Debussy’s ingoten lyriek en harmonische klankschilderingen. Het resultaat is zowel tijdloosheid als atmosferisch: een album dat niet gemakkelijk te categoriseren.