Twee jaar lang hebben de decors en kostuums van Schoppenvrouw moeten wachten op hun onthulling aan het publiek. Nu mogen ze eindelijk vanonder het stof komen.
“Lieve en goede Mevrouw en vriendin! (…) Ik ben naar Firenze gekomen op zoek naar de noodzakelijke afzondering en rust om een opera te schrijven die volgend seizoen in Petersburg moet worden opgevoerd. (…) Ik werk met toewijding en een eindeloos genot want het onderwerp bevalt me (…) en ik word zo door mijn taak in beslag genomen dat al wat er niets mee te maken heeft voor mij geen enkel belang heeft.”
In deze brief aan de Belgische mezzosopraan Désirée Artôt-Padilla, die korte tijd zijn verloofde was, heeft Tsjaikovski het over de compositie van Schoppenvrouw, zijn nieuwe opera die zich afspeelt in Sint-Petersburg. Al twee jaar wacht onze nieuwe productie, onder de muzikale leiding van Nathalie Stutzmann en in een regie van de visionaire theatermaker David Marton, op haar première. Bij de start van het seizoen 2022-23 is het eindelijk zo ver.
Voortgestuwd door een mysterieuze kracht bestijg ik de zwarte treden. Ik ben bang, maar heb de kracht niet om me om te keren. Hermann, Bedrijf 3, tafereel 1, scène 18
Het is intussen al vijftien jaar geleden dat Schoppenvrouw nog eens in de Munt werd vertoond. De muzikale leiding was toen in handen van Daniele Callegari en Richard Jones regisseerde een productie die hij eerder al voor de Wales National Opera in Cardiff gecreëerd had. Ditmaal gaat het wel om een nieuwe volbloed Muntproductie. Aan het roer ervan staan dirigente Nathalie Stutzmann en regisseur David Marton. In goede verstandhouding reizen ze doorheen de manische wereld van deze opera en graven daarbij naar de wortels van onze moderne obsessies en jeugdcrisissen.
Het libretto van Modest Tsjaikovski, broer van de componist, is gebaseerd op de gelijknamige wonderbaarlijke novelle van Alexander Poesjkin. In het verhaal wordt de officier Hermann verliefd op Liza, een jonge vrouw die zich ver boven zijn financiële en sociale stand bevindt. Liza is al verloofd met vorst Jeletski en is de kleindochter van een mysterieuze gravin die in haar jonge jaren fortuin maakte omdat ze het geheim bezat van een winnende combinatie in een kaartspel. Hermann wil deze geheime formule absoluut bemachtigen, zozeer zelfs dat het uiteindelijk haar dood veroorzaakt en hij zijn oorspronkelijke liefde voor Liza uit het oog verliest. De wanhopige jonge vrouw pleegt daarop zelfmoord, een lot dat ook Hermann deelachtig wordt wanneer hij, opgejaagd door de spookachtige verschijning van de gravin, afglijdt in de waanzin.
De toenmalige briefwisseling tussen Pjotr en Modest Tsjaikovski is zeer onthullend over de sterke betrokkenheid van de componist in dit project. Naast de vele librettowijzigingen die hij van zijn broer verlangt, houdt Tsjaikovski vast aan een haast misantropische werkwijze: hij ziet niemand, spreekt slechts met de huisknechten en legt zichzelf een jachtig compositieritme op. Hoewel de opera een aaneensluitend verhaal brengt, is de structuur ervan episodisch. De drie bedrijven van deze opera zijn immers op hun beurt opgedeeld in diverse taferelen. Deze individuele episodes bieden Tsjaikovski de mogelijkheid om zijn melodische talent ten toon te spreiden in een uiterst gevarieerde partituur waarvan de samenhang wordt gewaarborgd door analogieën en herhalingen van muzikale motieven, een werkwijze die hij al had toegepast in Jevgeni Onegin.
Net zoals Dostojevski dit in diezelfde periode toepaste op het vlak van de literatuur, bestaat Tsjaikovski’s briljante intuïtie erin om een protagonist ten tonele te voeren met existentiële angsten, neurotische obsessies en andere ‘moderne’ psychopathologische stemmingen die tot dan toe onbenut bleven in de opera. Het resultaat is een bijna surrealistisch en nagenoeg niet te klasseren romantisch werk dat doorspekt is met metafysische horror. Daar draagt ook Tsjaikovski’s bijzondere orkestklank, bereikt door onder meer een originele indeling van de strijkers, een reeks betoverende thema’s voor de blazers of het systematische, maar gevarieerde gebruik van het ostinato, in grote mate toe bij.
“Ofwel vergis ik me deerlijk, en bestaat er geen enkel excuus, ofwel is Schoppenvrouw echt een meesterwerk”, schreef de componist in een brief van 11 april 1890. De muziekgeschiedenis heeft hem gelijk gegeven.