Het symfonisch oeuvre van Robert Schumann gaat al decennialang gebukt onder de klaagzang omtrent zowel de weinig aantrekkelijke orkestratie als het gebrek aan thematische coherentie. Felix von Weingartner (1897-1942) was een van de eerste dirigenten die zijn ongenoegen kenbaar maakte over Schumanns fletse orkestratie die zich zich volgens hem op de grens van de verveling afspeelde. Leonard Bernstein (1918-1990) meende dat er een wel een echt goed orkest voor nodig was om Schumann naar behoren te kunnen spelen (maar ook een echt goede dirigent, kan eraan worden toegevoegd…)
Nikolaus Harnoncourt (1929-2016), eveneens een grootheid op zijn terrein, heeft zich altijd verzet tegen de opvatting als zou Schumann een slechte instrumentator zijn geweest. Wel was hij – en in die zin week hij niet af van Bernsteins opvatting – van mening dat uiterst zorgvuldig met de orkestrale balans diende te worden omgegaan. In zijn woorden: ‘In der Instrumentation der Symphonien und der Großwerke zieht er alle Register, die überhaupt nur denkbar sind, um die Situationen wirklich gegeneinander zu kontrastieren. Wenn man den Eindruck eines Problems mit der Instrumentation hat, is das ein Problem der Wiedergabe, aber nicht das Problem der Komposition. Komponiert ist es perfekt.’ Waarmee, wat dit laatste betreft, Harnoncourt het wel of niet bestaande probleem van de coherentie terzijde schoof.
Het ligt dus volgens Harnoncourt aan de dirigent (en bijgevolg het orkest) en niet aan de componist. Ik vrees dat Marek Janowski deze opvatting niet voldoende ter harte heeft genomen, want het beeld dat zich onder zijn leiding voortdurend opdringt is dat van een te dik aangezette textuur die zich bovendien in alle geledingen van het orkest manifesteert. Al kan het zijn dat de opnametechniek daarin eveneens een rol heeft gespeeld. De orkestrale balans pakt al evenmin gunstig uit, de instrumentale soli (houtblazers!) missen de vereiste pregnantie en valt het soms niet eens mee om in de middenstemmen de instrumentale schittering van de Dresdner Philharmonie nog goed te ontwaren. Met het structuurbesef is het wel dik in orde, ongetwijfeld mede ingegeven door Janowski’s grote ervaring met het grote orkest- en operarepertoire.
De slotconclusie kan wat mij betreft niet anders zijn dan dat u deze uitgave zeker niet bovenaan het verlanglijstje hoeft te zetten. Aanzienlijk betere alternatieven zijn er gelukkig genoeg!