Vormen deze uitvoeringen van de acht symfonieën van Franz Schubert door het B’Rock Orchestra onder leiding van René Jacobs, kortgeleden uitgebracht in deze verzamelbox, een aanwinst? Zeer zeker, al mogen er wel enige kanttekeningen bij worden geplaatst.
De plussen beginnen bij de door dit energieke Belgische ensemble gebruikte periode-instrumenten, gevolgd door – in het kielzog van Nikolaus Harnoncourt – de uitgesproken pittige aanpak met de daarbij horende snelle, maar gelukkig niet overhaaste of jachtige tempi (zo is het tweede deel van de Derde symfonie voor de verandering eens een écht allegretto, al mogen er wel vraagtekens worden geplaatst bij het wel érg vlot verlopende Menuetto in de Vierde symfonie, al is de tempoaanduiding wel allegro vivace), gevoegd bij de dynamische accentuering (Jacobs brede opera-ervaring is ook hier onmiskenbaar), het sterke ritmische profiel en de liefdevolle fraseringen met hun exquise charme (met name de langzame delen profiteren ervan). Over het wel of niet respecteren van de herhalingen heeft gelukkig niemand het meer. Een ander pluspunt zijn de uitstekend geslaagde opnamen, die dit oeuvre een warme gloed verlenen, maar ook aan de zozeer gewenste definitie en helderheid niets tekort komen (dat er op verschillende locaties is opgenomen is door de technici uitstekend opgevangen). Zonder uitzondering positieve kenmerken dus.
De minnen zijn beperkt, al zijn ze wel opvallend. Het begint bij de orkestopstelling die door het gehele project heen niet consistent is. Zo zijn in de Eerste en Zesde symfonie de houtblazers niet, zoals gebruikelijk, in het midden van het klankbeeld gepositioneerd, maar rechts, wat mogelijk te maken heeft met Jacobs’ grote opera-ervaring. Verklaarbaar is het overigens wel, want ten tijde van Schubert werd veelal zonder dirigent gemusiceerd, de strijkers geleid door de concertmeester (daarin is tot heden niet eens zoveel veranderd) en de blazers bij elkaar gehouden door het continuo. Jacobs’ keus levert een meer ‘coro’-achtige verhouding op tussen strijkers en blazers, terwijl de menging in de tutti uitstekend overeind blijft. Maar waarom dan niet consequent in alle symfonieën, uitgezonderd wellicht de ‘Grote’ in C?
In de Finale van de Vierde symfonie is bij maat 474 (10:14) door Jacobs een cesuur ingelast (die niet als zodanig in de partituur staat vermeld), bedoeld als generale pauze die vier maten voor het slot zelfs nog een niet te motiveren vervolg krijgt. We weten dat Schubert net als Bruckner bezeten was van de periodenbouw, het met regelmaat indelen van de partituur in groepjes van (meestal) vier maten. Dat is ook de reden dat de laatste maat van die Finale alleen maar een maat rust is – Schubert wil de periode van vier maten per se volmaken. Om dan vlak daarvoor een pauze in te lassen is een misplaatste dichterlijke vrijheid die gehakt maakt van Schuberts architectuur. Wat ook niet helemaal te volgen is, en waar Jacobs niets over schrijft, is de handhaving van de acht maten die Johannes Brahms toevoegde in zijn redactie (Breitkopf, Symfonie nr. 4, deel 1, maat 121 tot 129). In de Finale van de Vijfde brengt Jacobs bij 3:20 eigenhandig een subito meno mosso aan dat bij herhaling welhaast moet gaan vervelen.’
Ook zijn sommige tempoversnellingen – of vertragingen niet goed te begrijpen, zoals in de recapitulatie van het Menuet van de Derde Symfonie, al zullen ze ongetwijfeld tot doel hebben gehad om qua expressie het spanningsveld te vergroten. Je houdt ervan, of niet, verder in het midden latend of het wel of niet vanuit historiserend oogpunt te verdedigen valt (Schubert heeft zijn symfonieën bovendien nooit door een professioneel orkest uitgevoerd gehoord)..
Maar zoals gezegd, het zijn verhoudingsgewijs slechts bescheiden kanttekeningen bij dit uitstekend geslaagde Schubert-project, waarin het momentum (vooral van belang in de Achtste en Negende symfonie) orkest en dirigent geen moment in de steek laat.
En wie misschien de Zevende symfonie in dit overzicht mist: die is in die vorm niet overgeleverd. Menig label heeft daarom besloten de nummering aan te passen: nr. 8 (‘Onvoltooide’) in nr. 7 en nr. 9 in nr. 8. Pentatone heeft het zich nóg gemakkelijker gemaakt door door de nummering van deze beide laatste symfonieën gewoon weg te laten. Wij hanteren consequent de oude nummering.