Het 30-jarige Ars Musica en het voor Vlamingen zo goed als totaal onbekende, Franstalig cultuurzaaltje Théatre de la Balsamine – een voormalig fabriekje in Schaarbeek – verwelkomden in première de kameropera ‘Ce qui vit en nous’.
Het is een nieuwe opera, deel van een trilogie, die bol staat van een soort hilarische droom van levende en dus dode (of omgekeerd?) toestanden zoals Hergé of Jacques Tati het zouden kunnen verhalen.
Kort samengevat kan je deze opera van Spéphane Arcas (libretto) en Baudouin de Jaer (muziek) als volgt verwoorden: bizarre, surrealistische irreële realiteit van leven dat eigenlijk dood is. Het verhaal is doorspekt met humor, dramatiek, absurditeit, lugubere verwarring: dit alles verenigd in muziek die aansluit op de avant-garde, maar begrijpelijk en lyrisch is waar het verhaal dit vereist. Baudouin gebruikt een niet alledaags orkestje, maar weet zeer precies de dramatiek te doseren en dromerige sferen te scheppen waar het verhaal dit vraagt. De zangers – naamloze figuranten die toevallig in het verhaal verzeilen – hebben het zwaar te verduren, vooral de mezzo en de bariton (gezongen door een heldentenor) hun rollen zijn veeleisend voor de stem, het inleven in het karakter van de rol en de muzikaliteit. Gelijkaardige eisen krijgt de tenorrol die eerder die van een bariton is, maar het is een kortere rol waardoor de zanger het minder zwaar te verduren krijgt.
We zijn even in de 18de en de 19de eeuw, maar ook in het heden en de toekomst. Een levende blijkt dood te zijn terwijl hij met een andere ‘levende nog levende’ een hele situatie schets. De levende is verpleegster maar ineens blijkt zij dat niet, toch wel haar moeder te zijn. Alles speelt zich af op een eiland, maar dat is niet van belang want het is in de ruimte. En zo gaat het door met ingewikkeld hak op de tak gespring in een ouverture die niet eens bestaat uit muziek, maar uit gesproken tekst door de twee belangrijkste opponenten: de mansfiguur en de jonge dame die wel of is het nu net niet een verpleegster is. Zij verdwijnt achter het doek, de manspersoon praat door en gaat in discussie met een stem uit een roephoorn. Dan verdwijnt hij ook en zet de muziek in met een donderend geweld.
Het doek gaat open. We zien op het podium het orkest zitten aan de zijkant en verder liggen blijkbaar een paar hersenen op een schaal vooraan het podium, net schuin vooraan van het orkest. Op een tafel ligt een lichaam onder een wit laken. Het is luguber want het is de autopsiekamer van een onderzoekinstelling. Het is de droom van een al vijf jaar niet betaald projectleider eindelijk via draadloze verbindingen de hersenen te koppelen. Hij heeft nog van een derde de hersens nodig die niet ouder zijn dan 24 dagen in de dode want nadien is de dode echt pas dood – en dat zijn dus de hersenen van die dode onder het witte laken. De verwarde geleerde geraakt in een nog verwarder gesprek met de verpleegster die toch wel degelijk verpleegster is. Het gaat over het project en dat ze al vijf jaar niet betaald zijn en nu toch eens de directeur van de instelling zouden op bezoek willen. Hij heeft zich nog nooit aan hen getoond…
De dode trekt het laken van zich – het is de mansfiguur – en kijkt verwonderd rond. Wat doet hij op die tafel? Is hij dan dood? Aha… Hij is naakt (helemaal niet choquerend) en trekt een operatiekleed aan.
Voor de Vietnam-oorlog, jaren ’70 vorige eeuw, heeft de geleerde via knoeierige experimenten – is hij een soort dokter Mengele? – ineens zilver weten te maken. In de Franse tekst wordt er gespeeld met het woord ‘argent’ dat tegelijk zilver en geld betekent. Vertaald naar het Nederlands komt dit minder duidelijk over, maar dat is niet zo erg gezien de absurditeit van heel de situatie.
De acteur en de zangers leven zich grandioos in hun ongewone rollen in en weten talloze keren de lach bij het publiek te wekken. En zie, ineens is daar de directeur, na vijf jaar komt hij dus toch op de proppen. Betaalt hij nu zijn medewerkers? Is het project af? Wordt het goedgekeurd? We weten het niet. De dirigent blijkt het beu te zijn en gaat tussen het publiek staan dirigeren. Da’s moeilijk want zo kan hij zijn partituur niet volgen… Hij gaat terug naar zijn pupiter, maar waar op welke pagina zitten de muzikanten nu? Hij kijkt op hun partituren, maar niets aan te doen, hij is het noorden kwijt. Boos loopt hij terug in het publiek en breekt zijn dirigeerstok. Zo worden dirigent en orkest betrokkenen in het surrealisme van het verhaal.
Het orkest speelt nog even door, de zangers en acteur verdwijnen van het podium en zo ook haast alle musici, stuk voor stuk… Zo eindigt een ongewone kameropera die ik iedereen kan aanbevelen. Een lach en een traan, een moment van meditatie (een zeer subtiele gitaarsolo zeer mooi vertolkt), fijne harp, bijna angstwekkend slagwerk, toetsenborden en strijkers, een dwarsfluit en saxofoon… Ze maken deze opera tot wat hij is: een meesterwerk dat zin geeft aan ‘zinloze onzin’. Je krijgt wel degelijk een verhaal, muzikaal en scenisch af. Dit werk heeft toekomst !
- WAT: kameropera Ce qui vit en nous – première
- LIBRETTO, REGIE & SCENOGRAFIE: Stéphane Arcas
- MUZIEK: Baudouin de Jaer
- MUZIKALE LEIDING: Martijn Dendievel
- ZANGERS & ACTEURS: Sarah Théry (mezzosopraan), Xavier de Lignerolles (tenor) Nicolas Luçon (acteur), Thomas Van Caekenberghe (bariton)
- ORKEST: Ensemble Besides
- FOTO’S: © d’Hichem Dahes