Grote en kleine muziekwedstrijden waar jury’s bepalen wie door mag naar welke ronde en mag deelnemen aan een finale en al dan niet mag winnen of een prominente plaats mag krijgen, kennen al sinds jaar en dag de nodige kritiek. “Hoe kan dat nu?”, “Waarom deze niet?”, of jawel, ook een uitbundig algemeen akkoord.
Ooit kon het publiek zijn ongenoegen kenbaar maken met het nodige “BOEH!”geroep. Het had wel iets, al was het nooit dat iets waar de uitgejouwde blij van kon worden. De awoertroepers hadden het niet altijd gemunt op de laureaat, dikwijls, zoniet haast altijd, op de jury. Uiteindelijk werden de beschaafde wedstrijdorganisaties het beu en alleen applaus en bravogeroep werd nog toegelaten.
“BOEH!” werd taboe en wie het nu nog aandurft, krijgt alleen een zaal vol boze blikken op zich gericht. De soms kritische opmerkingen van de gespecialiseerde pers zijn ook voltooid verleden tijd. Het lijkt wel of iedereen moet mooi braaf volgzaam zijn en mag geen eigen mening meer vormen. Laat dat nu een van de boeiende elementen zijn bij het publiek in geval van een wedstrijd. Dat het nu een kleine regionale wedstrijd is of een grote bekende internationale, het maakt op dat vlak niet zoveel uit.
Omwille van het smeer, likt de kat de kandeleer
In de periode van de Koude Oorlog was het een algemeen gegeven bij de grote internationale wedstrijden, dat de ene keer een Rus mocht winnen, als de volgende keer maar een Amerikaan won en omgekeerd. Het liep uiteindelijk zodanig uit de hand dat de resultaten manipulerende en door de politiek onder druk gezette jury’s en wedstrijdorganisaties zo niet verder konden. Het publiek slikte dat niet meer en het risico bestond dat die wedstrijden hun naam en faam volledig zouden verliezen. Maar reeds voor de Koude Oorlog en voor WOII speelden internationale en economische belangen een rol bij het toekennen van eerste en andere prijzen.
Wie ooit in een jury zat en eerlijk is tegenover de te beoordelen kandidaten, eerlijk tegenover zichzelf, eerlijk tegenover de muziek, zal zelden een oordeel hebben dat volledig overeenkomt met het eindresultaat. Punten worden aangepast (zeg niet dat het niet waar is), er wordt soms ruziemakend gedebatteerd, eisen worden gesteld, mensen worden onder druk gezet en zo meer. Hoe nobel het er allemaal mag uitzien, het is soms meer schijn dan zijn. Voor de schermen komt men o zo goed overeen en zijn ze het o zo eens, maar owee, zit maar eens in de achterkamer waar er wordt gedelibereerd.
Het land van afkomst alleen al kan bepalen hoe ver je doorstoot in een wedstrijd en of je een grote prijs wint of net niet wint. Is het een land waarmee het land van de organisatie mee in conflict ligt? Is het een land met grote of helemaal geen economische belangen? Komen er grondstoffen van? Zijn het belangrijke geldschieters? Allemaal elementen die mee bepalen hoe ver een muzikant kan doorstoten. Die kandidaten zijn in de meeste gevallen niet op de hoogte van de manipulaties achter de schermen en hoe ver die kunnen gaan. Soms zijn ze verbaasd dat ze in een finale belanden en dan nog de beste of een van de andere topplaatsen winnen.
Wat is toch de zin van dat systeem dat vandaag terug zo erg is, of erger, dan in de jaren van de Koude Oorlog? Ware talenten moeten het afleggen tegen afgetrainde bespelers van een instrument. Zo fel ‘afgericht’ dat ze het ook los van manipulaties allerhande op wedstrijden kunnen maken, maar nadien in alleen zeer uitzonderlijke gevallen een levenslange carrière opbouwen als musicus met wereldfaam. Het gaat in vele gevallen dus meer om prestige, politiek en geld dan om de eerlijke kwaliteit en ondersteuning van het talent. Dat is het negatieve aan die aandacht opslorpende wedstrijden terwijl intussen al die aandacht niet kan besteed worden aan echt presterende musici waar dan ook, al is het in de Dorpsstraat.
En toch hebben (de grote internationale) wedstrijden enige zin. Er zijn altijd wel gedreven jonge talenten die kandideren en die kan je in de eerste selectieproeven al ontdekken. Ook al maken ze het niet in een finale, wie het juiste oor heeft, zal ze tussen de anderen opvissen en aantrekken.
Hoeveel winnaars en laureaten van andere topplaatsen en prijzen kunnen terugblikken op een fantastische carrière? Weinig.
Hoeveel niet geselecteerden kunnen dat? In elk geval meer.
Een wedstrijd is in die zin dan toch een goede zaak, omdat je er altijd wel talenten kan ontdekken, wat het resultaat uiteindelijk ook mag zijn. Het zijn die talenten die het meestal ook definitief maken. Voor de ‘opgefokte prijsbeesten’ – helaas, zo zijn er – ziet het er veel minder rooskleurig uit. Velen vallen na hun wedstrijdcarrière in een zwart gat. Ze leggen soms een heel CV voor van prominente plaatsen die ze behaalden en bij wie ze allemaal les konden volgen (lesgevers hebben ook centen nodig weet je wel). Eens ze de leeftijd van de wedstrijden voorbij zijn, zijn ze zo goed als vergeten. Is het dat wat we willen?
Is het nu echt geen tijd voor de organisatoren, van grote én kleine(re) wedstrijden, om eens de hand in eigen boezem te steken en gaan na te denken waar ze in feite mee bezig zijn. Geef mensen geen valse hoop met ze een wedstrijd te laten winnen en ontmoedig geen mensen door ze een finale niet te gunnen. Of had Béla Bartók toch gelijk met zijn ophefmakende uitspraak: “Wedstrijden zijn voor paarden, niet voor kunstenaars”.
Opiniestuk anoniem ingezonden