Het zelden uitgevoerde requiem van Hector Berlioz past uiteraard in de herdenking van de 150ste verjaardag van het overlijden van de componist uit de Franse romantiek. Om er ten volle van te genieten, is een uitvoering met een uitstekend orkest als dat van het Concertgebouw Amsterdam een absolute voorwaarde. Bovendien is er een reusachtig koor voor nodig, en ook aan deze voorwaarde werd met kwaliteit voldaan: het Groot Omroepkoor was aangevuld met het Koor van de Accademia Nazionale di Santa Cecilia. Met dirigent Antonio Pappano is de vereiste van hoogstaande kwaliteit ook meteen vervuld.
Berlioz componeerde zijn dodenmis in 1837 als opdracht van de Franse minister Adrien Gasparin als herdenking aan de slachtoffers van de julirevolutie van 1830. Berlioz componeert het werk op zeer korte tijd voor een reusachtige bezetting, met onder andere vier fanfares. In de uitvoering in het Concertgebouw heeft Antonio Pappano ervoor gekozen die enorme bezetting van kopers te verdelen over de zaal: er zijn bijgevolg trombones, trompetten en tuba’s te horen zowel van bovenaan de trap die in het Concertgebouw vanaf het podium naar boven loopt als vanop de zijbalkons. Het geeft een knappe ruimtelijke en vooral overweldigende klank. Ook de tien paukenisten en de grote trom zorgen voor geweldige effecten. Het Dies Irae-deel wordt zo een letterlijk apocalyptisch tafereel. Dat Dies Irae begint ook met uitsluitend diepe strijkers (celli en contrabassen) die sowieso al voor een ijzingwekkende passage zorgen. De verzen in Quantus terror ist futurus krijgen een staccato ritme dat in een opgejaagd crescendo tot een hoogtepunt gestuwd wordt.
Letterlijke invulling
Het laatste oordeel wordt overweldigend en beangstigend in klank gezet. Als dan bij Tuba mirum de extra kopers vanaf het balkon klinken, krijgen de woorden uit de requiemtekst “de bazuin een zonderling geschal verspreidend” wel een heel letterlijke invulling! Het leger pauken en de grote trom versterken de angstwekkende sfeer bij het overdonderend mannenkoor, dat dan plots gepast verstilt tot ingetogenheid bij de verzen Mors stupebit (“Dood en leven zullen verstommen”), waarbij dan ook het vrouwenkoor invalt. Het is maar één voorbeeld van een passage zoals het hele requiem in deze uitvoering vol betekenislagen gespeeld wordt. Dramatiek overheerst uiteraard. En die is soms zelfs in één enkel woord te horen. Zoals in de manier waarop het mannenkoor “Rex” (in Rex tremendae majestatis) als een gerekt apocalyptisch terreurwoord zingt. Maar waar passend is er ook rust (berusting?)(Quid sum miser) of plaats voor oprecht geloof bij de inzet van het Offertorium en zeker bij het berustende Amen op het ultieme slot van het Agnus Dei. De solist heeft een beperkt aandeel, namelijk enkel in het Sanctus. Tenor, Javier Camarena, was een heldere mooie stem met hoog timbre, mooi dialogerend met de violen en dwarsfluit. In zijn melodieuze schoonheid neemt het Sanctus afstand van de angstsfeer en evoceert even het paradijs.
Een prachtige uitvoering met zoals te verwachten bij Antonio Pappano intense tekstinterpretatie, ook bij deze geijkte tekst van een requiem. De nuancering in de reusachtige klankmassa die de dirigent met dit orkest van het hoogste niveau realiseert, vrijwaart dit dramatisch werk van banale liturgische pathetiek. Een uitvoering die nauwelijks aangrijpender kan zijn voor deze Grande Messe des Morts van Hector Berlioz, waarvoor elke superlatief te minimaal lijkt! Terecht veerde de zaal recht in bewondering en appreciatie na enkele gepaste minuten stilte van bezield respect.
- WAT: Hector Berlioz (1803-1869) | Grande Messe des Morts (Requiem), opus 5
- WIE: Koninklijk Concertgebouworkest Amsterdam, Groot Omroepkoor en Koor van de Accademia Nazionale di Santa Cecilia o.l.v. Antonio Pappano, Javier Camarena (tenor)
- WAAR: Koninklijk Concertgebouw, Amsterdam
- WANNEER: zaterdag 4 mei 2019
- FOTO: © Musacchio Ianniello