In de zomer van 2015 staken ze er écht wel bovenuit tijdens de strijkkwartetweek van het Festival Midis-Minimes. Vandaag vieren de vier heren van het Quatuor Van Kuijk hun tiende verjaardag met het eerste volume uit een integrale van het oeuvre voor strijkkwartet van Felix Mendelssohn (1809-1847). Een opname met veel ups, maar het totaalplaatje heeft ook enkele mindere kantjes.
Toen het Quatuor Van Kuijk midden 2015 in het Brusselse conservatorium zijn opwachting maakte, schiep dat hoge verwachtingen. Het Franse viertal betrad destijds het podium als kersvers winnaar van de driejaarlijkse Wigmore Hall International String Quartet Competition, een van de belangrijkste wedstrijden in het genre samen met competities in onder andere Australië (Melbourne), Bordeaux, het Canadese Banff, München (de ARD-Musikwettbewerb) en Reggio Emilia (Premio Borciani). Hun interpretatie van, jawel, Felix Mendelssohns aangrijpende strijkkwartet opus 80 – zijn zwanenzang uit 1847 – was een schot in de roos. Prachtige dialogen, dynamische contrasten en een feilloos getimede energie wisselden elkaar magnifiek af. Van Kuijk en de zijnen stoomden sindsdien vastberaden door, al kregen primarius Nicolas Van Kuijk en zijn secondant Sylvain Favre-Bulle wel nieuw gezelschap: eerst in de persoon van altist Emmanuel François en sinds het voorjaar van 2020 ook van cellist Anthony Kondo. Het kwartet groeide in het voorbije decennium uit tot wellicht de voornaamste troonopvolger van hun landgenoten van het Quatuor Ebène. Maar liefst 550 concerten in 140 steden, de nu reeds indrukwekkende cijfers op de website van het ensemble spreken voor zich.
Daar is nu dus ook een zesde cd voor het label Alpha Classics bijgekomen, opgenomen in de mooie Salle de l’Esplanade, een onderdeel van het door de Catalaanse architect Ricardo Bofill (1939-2022) heruitgevonden Arsenaal van ‘la Cité musicale-Metz’. Het gaat om het eerste volume gewijd aan wat uiteindelijk het volledige oeuvre voor strijkkwartet van Mendelssohn moet omvatten, en waarvan het tweede luik reeds in juni van dit jaar eveneens in Metz werd ingeblikt. Als vertrekpunt voor zijn integrale kiest het Quatuor Van Kuijk voor het strijkkwartet opus 13, in het najaar van 1827 door de 18-jarige Felix geschreven en op die manier inderdaad twee jaar jonger dan het daaropvolgende kwartet in Es opus 12. Klinkt allemaal heel erg logisch, toch op het eerste gezicht, maar dat is het niet. Want wanneer je in deze echt een compleet/completer beeld wil bieden, dan kan je eigenlijk niet om een eerder strijkkwartet in Es heen: een vierdelig werk dat al in maart 1823 het licht zag, volgde op een set van vijftien fuga’s voor deze combinatie, maar pas in 1879 door Erler in Berlijn werd gepubliceerd. Het ziet ernaar uit dat noch dit vroegste kwartet, noch de vier korte stukjes verzameld onder het opusnummer 81 tot de ‘integrale’ van Van Kuijk zullen behoren. Afwachten maar.
Eerste erfgenaam van Beethoven
Terug naar wat dit gloednieuwe album dan wél te bieden heeft, en dat is nog altijd bijzonder veel! Om te beginnen een voortreffelijk veerkrachtige uitvoering van het opus 13 dus, een werk dat even gek als jammerlijk genoeg zowel op de hoes als in het bijhorende boekje met de verkeerde toonaard wordt aangeduid (A groot in plaats van a klein), en dat musicologen samen met het strijkkwartet in f (opus 80) doorgaans tot de meest geslaagde exemplaren van Mendelssohn rekenen. Met deze “coup de maître” – dixit Stéphane Goldet, de schrijfster van de begeleidende tekst – toonde de Hamburgse componist aan dat diens fameuze octet voor strijkers uit 1825 geen toevalstreffer was. Bovendien blijkt dit kwartet ook een diepe buiging richting de in maart 1827 overleden Ludwig Van Beethoven, van wie de late strijkkwartetten net in druk waren verschenen. Goldet wijst in dat verband onder meer op een geheimpje: een plechtig, unisono motiefje aan het eind van de trage inleiding van het opus 13 (“Adagio”), dat Mendelssohn aan het prille begin van het middendeel van de pianosonate “Les Adieux” (opus 81a), getiteld “Abwesenheit”, zou hebben ontleend. In een voetnoot betwijfelt ze voorts ook de nochtans gangbare opvatting dat Mendelssohn dit specifieke motiefje een eerste keer zou hebben gebruikt in Frage, het openingslied van diens cyclus opus 9, en dan meer bepaald bij de woorden “Ist es wahr?”. Maar dat het strijkkwartet er misschien wel eerst was, wordt door Felix zelf duidelijk weerlegd in een brief aan de bevriende Zweedse toondichter Adolf Lindblad (1801-1878).
Ontroering en troost tegelijkertijd, dat heeft Mendelssohn bij aanvang van zijn ‘eerste’ strijkkwartet in a voor zijn luisteraars in petto. Een innig, doorvoeld pleidooi waarin het Quatuor Van Kuijk meteen een uitstekende balans maakt. Dit “Adagio” is niet alleen een discreet opstapje naar wat verder een behoorlijk onstuimig half uur muziek zal worden, maar ook een uitleiding aangezien de componist dit betoog helemaal aan het eind van het kwartet plotseling terug oprakelt. In het “Allegro Vivace” dat volgt, zorgt het viertal samen voor een even wervelend als intens hoorspel dat ook qua dynamiek aan alle wensen van de auteur tegemoetkomt. Een knap en veelbelovend staaltje teamwerk dat in beide middendelen (“Adagio non lento” en “Allegretto con moto – Allegro di molto”) schijnbaar moeiteloos een vervolg krijgt. De beklijvende versmelting van stemmen in de ambigue trage beweging overtuigt net zoveel als het opvallend pulserende, ietwat geagiteerde en hoogdravende “poco più animato”. Dankzij het intermezzo, deel drie ondertussen, gaat het met de vertolking verder crescendo. Deze muziek is vintage Mendelssohn: een naïef, subtiel, maar bovenal zeer gracieus geplukt en gestreken “Allegretto”, met tussendoor een dartelend trio. Een heerlijke droom waar het door de aanhef van de finale – een onheilspellende tremolo – abrupt uit ontwaken is (“Presto”). Eindigend in “Adagio non lento”, vormt dit de kroon op een subliem strijkkwartet. “Une page étonnante, la plus complexe écrite par le jeune Mendelssohn”, zo klinkt het vol ontzag bij Jean-Alexandre Ménétrier in de Guide de la musique de chambre (Fayard, 1989, p. 575). “Mendelssohn montre ici une maîtrise, une originalité de forme et de fond sans équivalent dans l’Europe de 1830, et s’affirme comme le premier héritier de Beethoven.” Tijdens de opeenvolging van urgente passages kiest het Quatuor Van Kuijk om er vooral de vaart in te houden, in plaats van soms meer declamerend en dus nog sprekender te spelen. Het is een legitieme en zeker ook consequente keuze, die het meditatieve besluit eens zo sterk maakt.
Saaie schooljongens versus virtuoze enthousiastelingen
In april 1829 trok Mendelssohn een eerste keer het Kanaal over richting Engeland en Schotland. Daar zette de prille twintiger op 14 september een punt achter een volgend strijkkwartet. Op papier althans, want aan het thuisfront liet hij weten dat er hier en daar toch nog wel wat schaafwerk nodig was. Dit opus 12 werd ongeveer gelijktijdig met het opus 13 in het najaar van 1830 gepubliceerd, zij het door verschillende uitgevers, en staat vandaag enigszins in de schaduw van zijn jongere broertje. De strijkkwartetten van Beethoven, zowel uit de midden- als de late periode (opus 74 en 127) blijven voor Felix significante inspiratiebronnen, niet in het minst doorheen de beknopte intro (“Adagio non troppo”) en het lyrische “Allegro non tardante” dat daarop aansluit. Maar de storm die in het opus 13 nog frequent de kop opstak, is gaan liggen en maakt plaats voor een overwegend harmonieuze toonspraak. De soepele fraseringen van het empathische Quatuor Van Kuijk zijn al evenzeer in lijn met hoe de componist ze in dit haast zorgeloze openingsdeel heeft uitgezet. Met de “Canzonetta” weerklinkt daarop de meest opmerkelijke beweging, waarin een simpel en wat archaïsch aandoend deuntje door een voor Mendelssohn typerend, want uitermate lichtvoetig trio wordt onderbroken. Het wijsje wordt door de vier heren strikt in de maat en op een wel erg schoolse manier uitgevoerd (“Allegretto”). Met de bedoeling om het contrast met het spitante tussenspel (“più mosso”) zo groot mogelijk te maken? Er valt uiteraard iets voor te zeggen, maar het klinkt daardoor ook tamelijk saai. Dan laten eerst nog het bedachtzame “Andante espressivo”, treffend geïntoneerd, en vooral ook het sprankelende slotstuk (“Molto allegro e vivace”) een heel andere indruk na! Golf na golf en wending na wending houdt het kwartet het tempo pittig, zonder maar even aan nauwkeurigheid in te boeten, tot een citaat uit het eerste deel – de coda – het werk doet uitdoven. Chapeau!
Op 28 maart 1837 luiden in Frankfurt de huwelijksklokken. De echtverbintenis tussen Mendelssohn en Cécile Jeanrenaud (1817-1853) luidt tevens een bijzonder vruchtbare compositorische periode in, waarbij zeker ook de kamermuziek de nodige aandacht zal krijgen. Niet minder dan drie kwartetten vloeien op relatief korte tijd uit zijn pen (1837-1838), en zullen onder het opusnummer 44 worden gegroepeerd. Wat vandaag als het eerste strijkkwartet te boek staat, zag in realiteit als laatste het licht, in de zomer van 1838. De première werd op 16 februari van het jaar nadien gegeven, en lag in de eminente handen van violist Ferdinand David (1810-1873) en zijn collega’s uit het orkest van het Gewandhaus te Leipzig. Vraagt u zich ook weleens af waarom dit kwartet in D groot, net als zijn twee lotgenoten, vandaag zo weinig op concerten te horen is? Het lijkt erop dat zelfs de strijkkwartetten van Schumann (opus 41), die nota bene door Mendelssohn werd geïnspireerd, vandaag meer bijval op het podium genieten. Aan het enthousiasme van het Quatuor Van Kuijk zal het in ieder geval niet liggen. Die is van bij de eerste maten van het “Molto allegro vivace” duidelijk hoorbaar. Kan ook niet anders, hoor ik u misschien denken, met zo’n onaangekondigde opstoot van levenslust als eerste thema. Zeker juist, maar opnieuw weet het kwartet er op een doeltreffende manier de begeestering in te houden, en dat meer dan 12 minuten lang, aangezien men ook de recapitulatie in acht neemt. Eenzelfde geluid in het vlekkeloos-virtuoze “Presto”, dat wel degelijk “con brio” en met een groots gevoel voor timing wordt doorgespeeld. Op een andere manier getuigen ook het klassieke menuet (“Un poco allegretto”) en het langzame deel (“Andante espressivo ma con moto”) van een briljante aanpak. In het menuet zijn er natuurlijk de heuvelige figuurtjes in de eerste viool die opvallen, daar waar in het “Andante” allebei de violen op een even ingenieuze als transparante wijze met elkaar en tot een schitterend Lied ohne Worte verstrengeld worden.
Het is toch wel wat spijtig dat de onmiskenbare zorg in het samenspel zich niet overal in deze uitgave heeft doorgezet. De foutieve toonaard voor het opus 13, die werd reeds aangestipt. Maar daarnaast laat men ook in het cd-boekje meerdere steken vallen. Waar is in de Engelse vertaling bijvoorbeeld de tweede voetnoot gebleven? Terwijl in de Duitse versie dan weer de laatste voetnoot ontbreekt. Het zijn gelukkig niet meer dan minpuntjes die verbleken bij de gepolijste en doortastende manier waarop het eigenlijke notenbeeld wordt verklankt. En dat is uiteindelijk nog altijd de essentie!
- WAT: Mendelssohn. Complete string quartets. Volume 1. Strijkkwartetten opus 12 in Es, 13 in a en 44 nr. 1 in D
- WIE: Quatuor Van Kuijk (Nicolas Van Kuijk [viool], Sylvain Favre-Bulle [viool], Emmanuel François [altviool], Anthony Kondo [cello])
- EDITIE: Alpha Classics, ALPHA 873
- BESTELLEN: JPC