Slechts vijf jaar jonger dan Gioacchino Rossini is ook Gaetano Donizetti vooral bekend als operacomponist. Zijn komische opera’s worden gekenmerkt door een fijne mengeling van humor en lyriek. Dat is zeker ook zo in Don Pasquale, zijn laatste opera buffa. De humor is nooit plat, de karakters komen uit de verf als individuen. De voorstelling in ORW geënsceneerd door de Franse regisseuse Mirabelle Ordinaire was daar een ideale illustratie van.
Donizetti is pas 25 jaar oud als hij zijn doorbraak maakt in Rome met Zoraida di Granata, een van de vele ondertussen onder het stof geraakte opera’s. In 1830 betekent Anna Bolena in de Scala van Milaan zijn internationale doorbraak. Succes in Parijs leidt ertoe dat hij een aantal jaren zijn activiteit naar daar verplaatst. Het is ook in Parijs dat in 1843 in het Théâtre Italien Don Pasquale gecreëerd wordt als meesterwerk in het buffo-genre. In die periode beginnen zich bij Donizetti symptomen van syfillis te vertonen, de ziekte die geleidelijk aan zijn hersenen aantast. Zo goed als verlamd keert hij terug naar Bergamo waar hij op 8 april 1848 op 51-jarige leeftijd overlijdt.
Samenvatting
Don Pasquale is een oude vrijgezel, die wil voorkomen dat zijn fortuin naar zijn neef Ernesto gaat. Hij plant daarom nog snel een huwelijk en Dottore Malatesta helpt hem de uitverkorene te vinden. Het is Sofronia, die hij voorstelt als zijn zuster, maar die eigenlijk de verloofde is van Ernesto. Die hoopt natuurlijk dat de list goed afloopt. Er wordt een schijnhuwelijk gesloten en onmiddellijk gaat Sofronia-Norina als een helleveeg tekeer. Don Pasquale wil haar kwijt, zeker als hij haar dan nog in de tuin met een minnaar betrapt. Malatesta speelt het handig en raadt hem aan haar met zijn neef te laten trouwen. Don Pasquale is daar direct tot bereid en geeft haar nog een pak centen erbij.
Levendige buurt
Mirabelle Ordinaire situeert het verhaal in Little Italy in New York, jaren twintig vorige eeuw. Een locatie en periode die de “italianità” van de karakters en de situatie op een eenvoudige manier in een geloofwaardige, dagdagelijkse sfeer zet. In de pizzeria wordt de bloem geleverd met een grappige triporteurbestelwagen, de straat wordt schoongeveegd, een jonge vrouw doet een wandeling met de kinderwagen. In deze volkse buurt krijgen de personages kans zich te ontplooien volgens hun typische karaktertrekken. Meteen komt het verhaal vanzelfsprekend en tegelijk aandoenlijk over. Net wat we van zo’n weinig om het lijf hebbende plot van een opera buffa verwachten. Don Pasquale en zijn neef Ernesto hebben hun kamers boven de pizzeria en over de deur baat Sofronia- alias Norina – een schoonheidssalon uit. ORW stelde een cast samen met zangers die in deze context perfect hun karakter profileren. Ambrogio Maestri presenteert zich als Don Pasquale, een netjes gekleed heerschap, die zijn gezicht in de meest geloofwaardig naïef-lichtgelovige plooi kan trekken, maar meteen smoorverliefd is. (Un fuoco insolito). Maar hij laat zich doorheen de opera niet van zijn stuk brengen: hij wil trouwen en is te krenterig om Ernesto zijn erfenis te gunnen. Maar in de grond is hij goedmoedig, wat Maestri in het verloop van de opera moeiteloos uitstraalt. Ook vocaal buigt hij zijn sonore baritonstem in de nu eens beheerste, dan weer verbaasde toon van de komische figuur, die zich doorheen het stuk laat beetnemen, maar toch goedmoedig boven de vernedering staat in het slotrondo La morale in tutto questo. Ook Marcello Rosiello ontpopt zich als de manipulerende maar geestige en ondernemende Malatesta, die strak de touwtjes van het bedrog in handen houdt. Maria Laura Iacobellis speelt als Norina de impulsieve en opstandige jonge vrouw, maar ze blijft sympathiek en bij de bittere les die ze Don Pasquale geeft, laat ze er van in de eerste scènes geen twijfel over bestaan dat Ernesto haar uitverkorene is. Misschien komt als acteur net deze Ernesto, vertolkt door Maxim Mironov het minst sterk uit de verf, tot hij op het einde van de opera echt de triomf op zijn mouw mag steken. Vocaal was hij verleidelijk met zijn zachte tenortimbre bij voorbeeld in zijn larghetto Cercherò lontana terra. Terwijl Maria Laura Iacobellis een te schril timbre had om de lyrische sopraan die Norina tenslotte is, genuanceerd te zingen. Jammer voor zo’n mooie aria als Quel guardo il cavaliere.
Ook het orkest o.l.v. de jonge dirigent Dayner Tafur-Diaz klonk vaak vooral krachtig en miste de lyrische toon, die in deze opera buffa het tedere met het komische in evenwicht houdt. Wel schitterend – en dat mag zeker aangestipt worden – was de solo van de trompet als introductie op de aria van Ernesto aan het begin van het tweede bedrijf, die de solist terecht op het podium mocht komen spelen.
Al bij al een heel genietbare uitvoering van dit komische kleinood van Gaetano Donizetti.












