Een concert dat opent met de ronkende romantiek van Grieg en eindigt in het kale cynisme van Sjostakovitsj – dat is geen vrijblijvende programmering, maar een weloverwogen reis door het menselijke gevoelsleven. Met deze combinatie van Grieg en Sjostakovitsj zette Daniel Raiskin zijn verkenning voort van componisten die emotie en waarheid elk op hun eigen manier benaderen.
Daniel Raiskin leidde het Residentie Orkest met vaste hand, gedreven door intelligentie, concentratie en een feilloze spanningsboog. Pianist Antti Siirala nam zijn plaats achter de vleugel niet in als virtuoos van dienst, maar als klankschilder, als dichter van de kleine beweging. Samen boden ze op zaterdag 11 oktober in Amare, Den Haag, een lezing die blonk door detail, nuance en psychologische diepgang.
Deze avond maakte deel uit van het succesvolle format RO Now, waarin werken uit het grote repertoire op een toegankelijke en frisse manier worden belicht. Pianist, presentator en verhalenverteller Christiaan Kuyvenhoven verzorgde daarbij de inleidingen, met luisterfragmenten en een interview met Raiskin, die context en verdieping boden zonder belerend te zijn.
Pleidooi voor zuivere emotie
Het Pianoconcert van Edvard Grieg (1843-1907) is een van de meest geliefde uit het romantisch repertoire, maar tegelijk ook een werk dat makkelijk verzandt in bombast of decoratief vertoon. Niet zo vanavond.
Vanaf de beroemde paukenslag zette Antti Siirala de toon: dit werd geen pianistische bliksemshow, maar een zoektocht naar echtheid. De kracht van zijn spel lag in zijn eenvoud – helder als gletsjerwater, zonder franjes, maar met een ongelooflijk oor voor klankbalans en frasering. De piano zong, sprak, brulde en fluisterde.
Het eerste deel, Allegro molto moderato, kreeg een stevige opbouw waarin Raiskin het orkest als gelijkwaardige gesprekspartner positioneerde. De koperblazers klonken nobel zonder pathos, en de houtblazers – met name de fluit en hobo – gaven kleur aan het Noorse karakter van het werk. Siirala’s interpretatie herinnerde eerder aan de poëtische helderheid van Dinu Lipatti dan aan bravourepianisten: ingetogen poëzie boven effect. In de cadens ging Siirala de diepte in: minder als statement, meer als mijmering.
Het Adagio was een oase van rust. Siirala’s toucher had iets van een harpspeler: fluweelzacht, met een natuurlijke adembeweging. Het Residentie Orkest ondersteunde dit met warme strijkers en een haast kamermuzikale intimiteit.
Wat daarbij opviel, was de intense, geëngageerde strijkersklank en de aanwezigheid van opvallend veel jonge gezichten in het orkest – een combinatie die zorgde voor frisse energie en een bijzondere dynamiek.
In het slotdeel dat het ritmisch dansante Noorse volkskarakter in zich draagt, wist het duo Raiskin–Siirala ritme en melodie perfect in balans te houden. Geen folklore als façade, maar een viering van ritmische energie en innerlijke vreugde. De syncopen dansten, de houtblazers flonkerden, Siirala bleef lichtvoetig én gefocust.
Geen virtuositeit om de virtuositeit – maar virtuositeit ten dienste van zeggingskracht. Een zeldzaamheid.
Strijd als masker
Waar Grieg de menselijke emotie nog in open licht toont, trekt Dmitri Shostakovich (1906-1975) diezelfde mens in de schaduw. Na de openhartige lyriek van Grieg klonk die Sjostakovitsj immers als een kille spiegel: dezelfde menselijkheid, maar nu vervormd door angst en bittere ironie.
Zijn zesde symfonie is een vreemd wezen: geen klassieke vierdelige structuur, maar een traag, introspectief Largo, gevolgd door twee korte, bijtende snelle delen. Als luisteraar word je gedesoriënteerd – en dat is precies de bedoeling. Gecomponeerd in 1939, balanceert de symfonie tussen persoonlijke introspectie en publieke camouflage – muziek onder het wakend oog van de Sovjetstaat.
Voorafgaand aan de uitvoering vertelde Kuyvenhoven over Raiskins jeugd in Sint-Petersburg en diens persoonlijke band met de muziek van Sjostakovitsj. Raiskin herinnerde zich hoe zijn vader, die een boek over de componist schreef en geen enkele première vanaf de Zevende symfonie miste, de diepe tragiek en spot in deze muziek beschreef. Die menselijke dimensie gaf extra lading aan de uitvoering.
Het Largo, dat bijna de helft van de symfonie beslaat, is als een mistbank waarin vormen opduiken en weer verdwijnen. Raiskin wist hier als geen ander spanning te weven uit stilte. De langzame opbouw, met ijle houtblazers, sombere cello’s en contrabassen, ademde een sfeer van onthechting, van onderdrukte pijn. De fluit- en fagotsolo’s klonken als verloren stemmen in een lege stad. Geen grootse tragedie, maar een introspectieve monoloog.
Tijdens dit deel was de spanning in de zaal te snijden – het publiek hield de adem in, meegesleurd door de doordringende intensiteit van het orkest.
Het Residentie Orkest excelleerde hier in kleur en controle: de transparantie in de orkestratie werd volledig benut, de spanning zat in elke stilgevallen ademhaling. Raiskin hield de frasering strak, maar met ruimte voor ademen – alsof hij de eenzaamheid van Sjostakovitsj niet wilde uitroepen, maar zacht toeliet.
Daarna de onverwachte omslag: het Allegro, nerveus en grotesk, met gejaagde ritmes en spotlachende motieven. De fagotten en klarinetten dansten haast schalks over een dreinende ondergrond. Raiskin hield het tempo vinnig, scherp – als een schaduw van Prokofjev, maar met een dieper sarcasme.
En dan het Presto, een uitbarsting van ritmisch geweld: marsachtig, bijna circusachtig, met een kopergeschal dat tegelijkertijd feestelijk én wreed klonk. Wat klinkt als vrolijkheid is echter pure ironie – muziek als glimlach die verbergt. Het Residentie Orkest liet zich hier van zijn beste zijde zien: ritmisch messcherp, de tutti als klankgraniet, maar nergens hol. De laatste maten, waarin de muziek als een rijdende trein uit het zicht verdwijnt, waren adembenemend hallucinerend.
Het orkest gaf het volle pond – niet alleen technisch, maar ook emotioneel. Ze speelden met een zeldzame combinatie van precisie en urgentie, alsof Raiskin deze Russische tragedie niet dirigeerde, maar doorleefde.
Waar empathie en intellect samenvallen
Wat maakt een uitvoering werkelijk geslaagd? Niet de perfectie, maar de waarachtigheid. En dat was precies wat deze avond typeerde. Daniel Raiskin heeft een gave voor psychologische gelaagdheid: zijn dirigeren is minder gericht op effect, meer op onderstromen.
Antti Siirala bewees opnieuw waarom hij tot de grote Europese pianisten van zijn generatie behoort. Zijn spel is nooit opzichtig, altijd dienstbaar, altijd bezield. Het Residentie Orkest, tenslotte, speelde op een niveau dat getuigde van interne cohesie, transparantie en souplesse.
Na afloop kon men in de foyer bij een gratis drankje nog napraten en nagenieten, terwijl een kleine liveband de stemming luchtig voortzette – geen breuk met de intensiteit van het concert, maar precies het juiste evenwicht om weer met beide voeten op de grond te komen. Amare bewees zich daarbij als een ontmoetingsplek waar muziek, publiek en stad elkaar echt vinden.
De verzoening van stilte en strijd
Sommige concertavonden blijven nagalmen – niet omdat ze luid waren, maar omdat ze raak waren. Dit concert, met zijn tegenstelling tussen Griegs zuivere emotie en Sjostakovitsj geraffineerde schijn, was er zo een.
Het was een avond waarin muziek niet enkel werd uitgevoerd, maar werd ontvouwd – als een innerlijk landschap dat zich stukje bij beetje prijsgeeft aan wie echt luistert. Toen de laatste echo’s van Sjostakovitsj wegebden, bleef geen stilte maar een geladen helderheid achter – alsof de muziek nog even ademhaalde.
Het Residentie Orkest heeft me met dit programma serieus verrast door zijn engagement, dynamiek en rijke klank. Dit was zeker niet de laatste keer dat ik erbij was.