Onze website is vernieuwd, geef zelf je evenementen in. Heb je een fout gezien. Mail ons!

Klassiek Centraal

De adem van storm en stilte – Rana en Järvi in het Concertgebouw

Beatrice Rana zocht de mens in Beethoven, Paavo Järvi vond de wereld in Sibelius – samen brachten ze het Concertgebouworkest tot zeldzame helderheid.

De verwachting van stilte

Er hing iets in de lucht die middag in Amsterdam. Niet het rumoer van betogers of het gebruis van de stad, maar een verwachtingsvolle sfeer in de Grote Zaal van het Concertgebouw. Het licht viel zacht over het goud van de balkons. Het publiek, opmerkelijk stil tijdens het concert, leek op iets te wachten dat groter was dan klank alleen. Beatrice Rana – de Italiaanse pianiste die de laatste jaren zowel door haar intellect als haar gevoelsdiepte opvalt – zou het Derde Pianoconcert van Ludwig van Beethoven (1770-1827) spelen, onder leiding van de Estse topdirigent Paavo Järvi. Een ontmoeting van temperamenten: het zuidelijke vuur van Rana tegenover Järvi’s noorderse helderheid. Nadien zouden we effectief het Hoge Noorden opzoeken met de Tweede Symfonie van Jean Sibelius (1865-1957).

Wat volgde, was een middag waarin Beethoven en Sibelius elkaar vonden over de grenzen van tijd en geografie heen – twee werelden, één adem. Een namiddag waarin storm en verstilling elkaar ontmoetten: eerst de innerlijke strijd, dan de horizon.

De eerste adem van de storm

Vanaf de eerste maten van het orkest wist Järvi de aandacht te vangen. Geen pompeuze grandeur, geen overdreven pathos, maar een Beethoven die ademde. De opening van het Derde Pianoconcerto klonk gespannen en gedoseerd: de strijkers gespierd, de houtblazers licht en scherp gearticuleerd. Järvi gaf het Concertgebouworkest de vrijheid om te spreken in zinnen, niet in statements. Zijn Beethoven was van vlees en bloed, niet van marmer.

Toen Beatrice Rana haar eerste akkoord aansloeg, veranderde de atmosfeer van verwachting in concentratie. De toon – fluweelzacht maar met een voelbare diepte – sneed door de lucht als een herinnering. Haar Beethoven was niet heroïsch, maar existentieel: de strijd voltrok zich binnenin. Haar toucher bleef transparant, haar frasering natuurlijk en betekenisvol. Waar anderen glans zoeken, liet zij eenvoud spreken.

De strijd binnenin

In het Allegro con brio bleef de spanning onderhuids. Rana’s cadens was een moment van verstilling: geen vertoon, maar reflectie. Elk akkoord stelde een vraag. De stilte kreeg muzikale kracht, waardoor het orkest in zijn herneming niet triomfantelijk, maar verzoenend klonk.

Het Largo was pure schoonheid – een moment waarin de tijd stilviel. Järvi schilderde licht en lucht; Rana zong. Haar spel was onthecht, haast vocaal, alsof ze niet de toetsen, maar het ademhalen zelf bespeelde.

In het Rondo keerde de vitaliteit terug, levendig maar nooit gejaagd. Hun samenspel had de precisie van kamermuziek. De finale klonk niet als overwinning, maar als bevrijding – een mens die zijn eigen storm had doorstaan.

De toegift – Pletnevs bewerking van Tsjaikovski’s Notenkraker-intermezzo – bood een moment van tedere melancholie en sloot het eerste deel van de middag gepast af.

De aarde zingt – Sibelius ontwaakt

Waar Beethoven het innerlijk beschrijft, ontvouwt Sibelius de wereld om hem heen – het oneindige landschap waarin de mens klein maar niet onbeduidend is. Voor Järvi – zoon van de legendarische Neeme Järvi en geboren in Estland, op de drempel tussen Oost en Noord – is die taal bijna moedertaal.

Het eerste deel van de Tweede Symfonie kwam niet op gang — het ontstond. Uit kleine, pulserende bewegingen groeide een groter organisme, als een wind die aanzwelt zonder te weten dat ze storm zal worden. De strijkers van het Concertgebouworkest klonken soepel en doorschijnend, als een veld dat zacht bewogen werd door lucht. De houtblazers tekenden kleine lichtvlekken, en Järvi hield het geheel in een bijna ademende balans. Hij vermeed elk vals heroïsme; alles vloeide organisch.

De storm en het open veld

In het tweede deel — de diepe kern van het werk — trok de muziek zich terug in de aarde. De cello’s begonnen donker, als een gebed dat uit de diepte opsteeg. De klank was niet zwaar, maar vol: ze ging rechtstreeks naar binnen. De bassen legden fundamenten, de houtblazers zongen erboven met een rauwe menselijkheid. De beroemde fagotlijn kreeg onder Järvi een bijna vocale intensiteit. Zijn tempo was bedachtzaam, maar nooit traag; hij liet de muziek niet slepen, hij liet haar groeien.

Het orkest bereikte hier een wijdheid die niet luid, maar diep was. Het koper bleef warm en menselijk; nergens bombast. Wanneer de melodie zich eindelijk losmaakte uit de diepte, klonk ze niet als bevrijding, maar als inzicht – alsof de natuur zichzelf herkende.

Het derde deel barstte los als een storm van ritme. Toch bleef alles helder, hoewel ik het graag nog iets onstuimiger hoor. De precisie waarmee het Concertgebouworkest speelde, was verbluffend: strijkers als één hartslag, houtblazers met een bijna kamermuzikale helderheid. In Järvi’s handen werd deze beweging geen uitbarsting, maar een transitie – een doorgang naar licht.

En dan de Finale, één van de meest overweldigende pagina’s in de symfonische literatuur.

En juist daar toonde Järvi zijn meesterschap. Hij weigerde de gemakkelijkheid van het heroïsche gebaar. Geen bombast, geen pseudo-triomf. In plaats daarvan: een langzaam openen van klank, een groei die van binnenuit komt. De melodie steeg op, niet als volkslied, maar als menselijk ademen. De koperblazers straalden met glans, maar bleven deel van het geheel; de strijkers glinsterden van warmte, de pauken sloegen niet, ze ademden mee. De thematische opbouw – van het kleine gebaar naar de grote omarming – kreeg onder Järvi een zeldzame logica.

Het moment van de uiteindelijke ontlading – die stralende, brede climax waarin Sibelius’ hele wereld zich openvouwt – werd door Järvi niet als doel gepresenteerd, maar als gevolg. Alsof de natuur zelf even tot zelfbewustzijn kwam. Fenomenaal was het tempo, aangegeven door de pauken. Nog nooit had ik die climax zo intens beleefd.

Waar mens en muziek samenvallen

Wat deze middag uitzonderlijk maakte, was de samenhang. Rana’s Beethoven en Järvi’s Sibelius vormden geen twee werelden, maar één cyclus: de mens in wording – van innerlijke storm naar uiterlijke rust.

Het Concertgebouworkest speelde met zijn kenmerkende fluwelen strijkers en warme houtblazers in volmaakte balans. Järvi dirigeerde niet over de klank, maar ín de klank.
Beatrice Rana toonde zich een pianiste van zeldzame diepte – intellect en intuïtie in volmaakte balans. Ze zocht geen grootsheid, maar betekenis.

Toen het publiek de zaal verliet, hing er iets in de lucht dat geen applaus kan uitdrukken: geen euforie, maar stille ontroering. Alsof iets in ons was aangeraakt, maar nog niet tot rust gekomen.

Het concert van deze zondagmiddag was geen reeks werken, maar een cirkel: van onrust naar aanvaarding, van ik naar wij, van noodlot naar licht.

Een zondag van waarheid in klank – en van zeldzame harmonie tussen mens, muziek en moment.

Details:

Titel:

  • De adem van storm en stilte – Rana en Järvi in het Concertgebouw

Wie:

  • Koninklijk Concertgebouworkest Amsterdam o.l.v. Paavo Järvi met Beatrice Rana, pianiste

Waar:

  • Concertgebouw Amsterdam

Wanneer:

  • 12 oktober 2025

Foto credentials:

  • Simon Fowler

Blijf op de hoogte

Elke donderdag sturen we een nieuwbrief met de meest recente berichten op onze website

– advertentie –