Door de Nacht
In de hedendaagse wereld transformeert de fluit van een instrument tot een sonische poort, een ruimte waar adem en stilte, materie en licht elkaar ontmoeten en oplossen. Met diepe gevoeligheid en compromisloze nauwkeurigheid neemt Alessia Scilipoti ons mee op een muzikale reis die de grenzen van de techniek overstijgt en het rijk van het gebaar als poëtische en meditatieve handeling verkent. Haar fluit produceert niet alleen geluid – ze vertelt verhalen over kwetsbaarheid, spanning, mysterie en openbaring.
In dit uitgestrekte en complexe landschap komt Alessia Scilipoti naar voren als een figuur met een zeldzaam evenwicht, in staat om interpretatieve gevoeligheid te combineren met technische precisie in een project dat een diepgaand onderzoek wordt naar de veelzijdige expressieve mogelijkheden van de fluit. Door middel van een repertoire dat componisten met diverse geografische en generationele achtergronden omvat, neemt dit werk je mee op een reis die zich ontvouwt tussen landschappen van intense introspectie en momenten van pulserende energie, tussen zwevende stiltes en rijke klankkleuren.
De artistieke visie achter dit album gaat in op hedendaags fluitrepertoire door een subtiele draad te volgen die muziek, woord en literatuur verweeft tot een dialoog die tijdperken en culturen overstijgt. Dit is geen louter technische oefening of een simpele verzameling stukken – het is een intieme en rigoureuze reis naar de expressieve kracht van het instrument als medium dat in staat is de diepte van poëtische taal, de stiltes van het geheugen en de spanningen van de menselijke ziel in klank te vertalen. De repertoireselectie weerspiegelt deze visie en presenteert werken die een diepe verbinding leggen met literaire teksten of met poëtische en filosofische suggesties, vaak op de grens van aanwezigheid en afwezigheid, spraak en stilte.
De reis begint met Voice van Toru Takemitsu (1930-1996), een sleutelfiguur in de Japanse muziek van de 20e eeuw, wiens poëzie gevoed wordt door het oosterse concept van ma, de lege ruimte die betekenis en waarde geeft aan geluid. Takemitsu gebruikt hier een fragment uit een gedicht van Shuzo Takiguchi (“Handgemaakte spreekwoorden”), gefragmenteerd voorgedragen in een merkwaardige tweetalige mix van Frans en Engels: “Qui va là? Qui que tu sois, parle, transparence! Wie gaat daarheen? Spreek, transparence.” Naast de literaire bron is de muziek gebaseerd op een poëtisch idee van afwezigheid en aanwezigheid, een stille maar diep expressieve dialoog die doet denken aan zenmeditatie. De spanning tussen stilte en geluid wordt een uitnodiging om het onzichtbare waar te nemen en doordrongen te worden van wat onuitgesproken blijft – een openingsgebaar dat de toon zet voor het hele album.
Een elegie van contrasterende emoties ontvouwt zich in Dolce tormento van Kaija Saariaho (1952–2023), gevormd door de retorische figuur van de oxymoron, zo dierbaar voor Petrarca en eeuwig relevant. Geïnspireerd door sonnet 132 uit Petrarca’s Canzoniere (1304–1374), belichaamt de muziek de complexiteit van een liefde die zowel zoet als pijnlijk is, uitgedrukt in een muzikale taal die poëtische lineariteit verruilt voor emotionele spanning en genuanceerde timbre-expressie. Misschien weerspiegelt de keuze voor de piccolo – een helder en levendig instrument bij uitstek – om een delicate, liefdevolle, introverte lijn te schetsen de Petrarchische oxymoron? Of is de keuze van deze dichter, een hoeksteen van de Europese lyrische traditie, misschien een herinnering aan hoe hedendaagse muziek geworteld blijft in een vruchtbaar en levend literair erfgoed, voortdurend vernieuwd door klank?
Het gevoel van ontbinding en de kwetsbaarheid van taal komen tot uiting in Dying Words II van Richard Barrett (geb. 1959), een meditatie over het einde van taal en de vergankelijkheid van betekenis. In deze constellatie van klanken verweven met woorden gaat Barrett al in de titel een heel eind: “Dying Words – Solo zangeres met fluit”, waarmee hij de fluit suggereert als een soort verlengstuk – misschien zelfs niet essentieel – van de vocale uitvoering door de fluitist (die er misschien in feite geen is…). Hier wordt muziek een liminale ruimte waar woorden zich ontvouwen en worden getransformeerd tot pure sonische materie, waarmee de grens tussen spraak en stilte wordt opgeroepen, tussen wat gezegd kan worden en wat onuitsprekelijk blijft.
Als centrale figuur in de hedendaagse Engelse muziek verkent Barrett de poëzie van verlies en suggereert hij een pad dat een metafoor wordt voor het bestaan zelf. In de uitvoeringsnotities van het stuk geeft Barrett instructies die zo nauwkeurig zijn dat het de moeite waard is ze hier integraal te citeren, als inleiding tot het luisteren:
De Japanse tekst (uit de Heike-monogatari, red.) wordt gepresenteerd in transliteratie en dient te worden uitgevoerd met de grootst mogelijke aandacht voor de uitspraak van de Japanse taal,(…) door elk foneem (…) een individuele ‘kleur’ te geven. Plosieven aan het begin van zinnen dienen over het algemeen zeer krachtig gearticuleerd te zijn, tot het punt dat ze een overdreven overgang in de fluitklank produceren, afhankelijk van de dynamiek (…). De uitvoerder van Dying Words (II) zal in de eerste plaats een zanger zijn, met een altstembereik en enige vaardigheid in het fluitspel (…)
In het ambivalente karakter van de “terughoudende fantasie voor fluit” Incauto incanto, brengt Mario Garuti (geb. 1957) een dimensie naar voren waarin betovering doorspekt is met onzekerheid, en schetst hij een emotioneel landschap dat zweeft tussen schoonheid en ongemak. Gebaseerd op een gedicht van Jean Cocteau (Foudroyer, 1954 – te vertalen als “slaan” of “ontploffen”), roept het stuk een poëtische verbeelding op, gevoed door interne contrasten en spanningen. Het speelt met transparantie en schaduw, en nodigt uit tot een zorgvuldige lezing van subtiele klankkleuren, verrijkt door de vocalisatie van de tekst, die een toegevoegd en verrijkend element wordt van het klankpalet. Garuti zelf stelt dat de tekst “door de klanken gevormd moet lijken, net zoals hij ze vormgeeft.”
De relatie met het geheugen en met een soort akoestische technologie komt tot uiting in Tape Machine voor altfluit uit 1972 van Vincenzo Parisi (geb. 1984), een componist die de klassieke en rocktradities overbrugt. Een vers uit een ritueel gezang uit het Marokkaanse dorp Oulmès (“Issur Rabbi Attiahthr Awa!” — “We hoeven ons geen zorgen te maken, God zal alles oplossen!”) dient, net als in Garuti’s werk, slechts als voorwendsel om het klankkleurpotentieel van het instrument te vergroten. De bewuste keuze voor de altfluit versterkt de resonantie van de tekstfragmenten, die hier extreem spaarzaam worden gebruikt. Het stuk wordt een reflectie op de materialiteit van geluid en de persistentie ervan in de tijd. Zelfs zonder literaire tekst in de compositie vertelt de muziek een verleden dat zich openbaart in het heden – een uitnodiging om te reflecteren op de sporen die het geheugen achterlaat, op de gelaagdheid van ervaringen geworteld in geluid, zonder een definitieve conclusie te dicteren, maar overgelaten aan het oordeel van de luisteraar – en misschien wel aan het goddelijke: Inch’Allah.
Centraal op het album staat de intensiteit van Der Umriss, gecomponeerd in 1984 door Antonio Giacometti (geb. 1957) voor de Darmstadt Ferienkurse. In dit stuk is de poëtische tekst van Nelly Sachs (1891-1970) onlosmakelijk verbonden met het muzikale materiaal. Als belangrijke stem in de Duitse literatuur van de 20e eeuw behandelt Sachs’ werk ballingschap, de herinnering aan de Holocaust en de zoektocht naar verlossing. Haar sleutelwoorden duiken krachtig op in een weelderig vocabulaire van uitgebreide technieken, typisch voor de jaren 80: “Komet des Todes”, “Der Schatten kalligraphie als Nachlass”. De titel, moeilijk exact in het Engels te vertalen, zou kunnen worden vertaald als “outline” of “contour”, verwijzend naar de pijnlijke poging om vorm te geven aan een onuitsprekelijk verdriet – aan wat erna overblijft, aan een verleden dat aan definitie ontsnapt. De muziek wordt zo een diepgaande interpretatie van deze aangrijpende poëzie, die met de fluit de contouren schetst van een aangrijpende ervaring van verlies.
De reflectie op de grens tussen geest en lichaam, tussen bewustzijn en loslaten, komt terug in Alpha Waves van Malin Bång (geb. 1974), geïnspireerd door alfa-hersengolven, die een toestand van innerlijk evenwicht markeren. Hoewel het stuk ontbreekt in literaire teksten, biedt het expliciete instructies over de spier-, ademhalings- en oculaire toestanden die geassocieerd worden met de alfagolftoestand. De uitvoerder wordt ertoe aangezet zijn stem te gebruiken als een verlengstuk van het instrumentale lichaam. De muziek wordt een meditatieve of zelfs verlammende ervaring – een zoektocht naar innerlijke harmonie, vertaald in vloeiende en omhullende klanken die een toestand van stilte en suspensie kunnen oproepen, tot aan de laatste uitademing.
De reis sluit af met Dia Nykta van Fausto Romitelli (1963-2004), die de luisteraar onderdompelt in een nachtelijke en visionaire wereld, bevolkt door archetypische beelden en mythische verbeelding. Gebaseerd op een fragment van de Griekse lyrische dichter Ibycus (geciteerd in de partituur als: “Flegéton, ài per dià nykta makràn/séiria pamfanòonta”, door Quasimodo vertaald als “Ze blazen door de nacht, eindeloos/de meest stralende sterren”), roept het stuk een voorouderlijke en mysterieuze dimensie op en transformeert het muziek tot een woordloos verhaal dat put uit de diepste wortels van het collectieve onderbewustzijn. Dia Nykta, gecomponeerd op zeer jonge leeftijd, bleef Romitelli’s enige solowerk voor fluit, omdat zijn leven tragisch werd afgebroken door ziekte. Een schitterend voorbeeld van zijn kristalheldere muzikale verbeelding – net als de sterren die in Ibycus’ vers worden opgeroepen – onthult het stuk een volwassenheid en vakmanschap die zijn leeftijd ver te boven gaan.
In deze verwevenheid van muziek en literatuur, van woord en stilte, creëert Alessia Scilipoti een coherent en diepgaand project dat ons uitnodigt om de fluit te heroverwegen, niet alleen als een muzikale stem, maar ook als een poëtische en verhalende stem. Haar repertoirekeuzes en haar gevoeligheid bij het benaderen van elke compositie geven het muzikale gebaar een nieuwe dichtheid, een dichtheid die in staat is om het luisteren te prikkelen en onze perceptie van het heden te transformeren door de resonantie van zowel oude als hedendaagse herinneringen en woorden. Op deze manier wordt muziek een daad van levende aanwezigheid en een onophoudelijke dialoog tussen tijdperken, culturen en talen.
Mario Caroli © 2025





