Deze cd verschilt van zijn voorgangers: hij bevat geen eigen composities die naast werk van andere componisten rond één thema staan. In plaats daarvan wijd ik hem volledig aan Schumann – met name opus 16, 26 en 28 – gekozen om zowel biografische als esthetische redenen.
Schumann onthulde mij voor het eerst de pracht en complexiteit van muziek en het plezier van het steeds dieper verkennen van klank en structuur. Van hem leerde ik de kracht van beeldspraak, de vonk van een idee, de luxe om de lucht van zijn tijd in te ademen.
Mijn jaren aan de L. Perosi Academie in Biella, de pianoconcoursen, mijn eerste concerten – elk van deze herinneringen is onlosmakelijk met Schumann verbonden, echo’s van een verleden dat zo nu en dan opduikt, maar toch niet langer van mij is.
Opus 16 , 26 en 28 – 16, 26 en 28 schetsen een opvallend gevarieerd portret van de componist: een bijna episch gevoel voor drama in Kreisleriana, sprankelende schittering in het Weense Carnaval en, in de Drie Romances, een meer verhalende geest. Deze aantekeningen herhalen niet wat wetenschappers al lang over elk stuk zeggen; ze schetsen veeleer mijn relatie ermee – wat ze me hebben gegeven en wat ik in deze opname heb geprobeerd terug te geven.
Als ik aan Kreisleriana denk, denk ik aan mijn lessen bij Aldo Ciccolini, die muziek behandelde als synesthesie, waarbij klanken, kleuren, smaken en visioenen samenvloeien tot verhaal en mythe. Ik hoor zijn advies nog steeds over het zesde stuk (Bes majeur, Molto adagio): “Denk aan doedelzakken; de toon moet licht nasaal zijn.” En ik zie het vrolijke gezelschap aan het einde van het zevende stuk, misschien wat aangeschoten, overvloeien in de koude nacht van Leipzig, met een verdwaalde snik tussen de akkoorden door. De duistere urgentie van de derde (Molto agitato) en de achtste (Scherzando) prikkelde ooit mijn tienerfantasie met bos, ravijn en mysterie.
Toch confronteerde Kreisleriana me ook met alledaagse uitdagingen: een ongemakkelijke tiende precies waar de muziek het meest aangrijpend is; het najagen van onmogelijk snelle tempi; het lezen van een pianopartituur alsof het een orkestpartij is en het vervolgens achter het klavier beleven. Het stuk is met me meegegroeid; elke ontmoeting verandert ons beiden. Schumann is niet langer alleen de romantische dichter: hij is de componist die zijn toevlucht zoekt in Bachs vorm en evenwicht. Hij heeft mijn smaak, als componist, voor muzikaal vakmanschap aangescherpt, en, als uitvoerder, voor de lange termijn. Ik voel me aangetrokken tot zijn harmonieën, zijn architectuur, zijn tempo, tot de manier waarop hij de piano met symfonische breedte laat spreken.
Ik heb me nooit aangetrokken gevoeld tot Schumanns psychologische kwelling; het zou net zo onvruchtbaar zijn als Leopardi’s pessimisme verklaren door zijn kwalen op te sommen. Veel rijker is Schumann, de criticus en literator, die oog heeft voor de artistieke dwarsstromen van zijn tijd en voortdurend in gesprek is met Hoffmann en Heine. Das Haus Schumann, dat ik onlangs met veel plezier herlas, biedt een charmante huiselijke sfeer – maar zijn diepste intimiteit schuilt, geloof ik, in de muziek zelf.
Carnaval is een bekend motief in zowel literatuur als muziek, en Schumanns Weense Carnaval heeft een duidelijk andere smaak dan Op. 9. Op. 26 is in veel opzichten minder groots, zeker korter, maar voor mijn oren des te raadselachtiger. Met zijn vijf delen voelt het meer als een sonate dan als een maskeroptocht. Ik las het als een sprankelende maar weemoedige terugblik op een verdwenen Wenen. Onder de bruisende pracht van het Scherzino, de Finale en delen van het openingsallegro gaat een diepe melancholie schuil die zich na de eerste twee pagina’s ontvouwt tot een melodie in g mineur, waar de regel lied en vers wordt. Velen noemen het Eusebius’ stem; ik bevrijd de muziek liever van dergelijke etiketten, hoe betoverend ze ook mogen zijn, want ze kunnen de kalmte van een interpretatie vertroebelen. Het dagelijks leven met deze partituur heeft me geleerd anekdotes opzij te zetten. Als componist heb ik ook beschrijvende titels gebruikt – Nenè Waltz, Tides, Echoes, Kinderliana – maar die poëtische aanwijzingen deden er alleen in het begin toe; al snel werden harmonie en ontwerp de ware kern van elk stuk. Zo is het, denk ik, ook met Schumann.
De Drie Romances zijn stukken die ik recentelijk heb bestudeerd en ze geven me de grootste vrijheid: urgent drama in het eerste, extatische tederheid in het tweede, en in het derde een caleidoscoop van typisch Schumannse stemmingen. Ze waren ooit bestemd voor een ander project met Bunte Blätter, Brahms’ Variaties op. 9 en andere miniaturen, maar ik ben blij dat ze hier staan, in evenwicht met Op. 16 en 26.
Een criticus opperde ooit dat Schumann en ik nauwe verwanten waren; ik betwijfel het, zelfs in puur stilistische termen. Toch is hij altijd een leidraad geweest, een partner in de dialoog, een gids in mijn muzikale groei. Via Schumann werd muziek een onuitputtelijke zoektocht. Ik heb zijn romantiek altijd oprecht, onsentimenteel en volkomen authentiek gevonden. Daarom heb ik een hele cd aan hem gewijd, met ondertitels die de drie kwaliteiten bevatten die, naar mijn mening, de man en de componist het beste definiëren: ethiek, de esthetische handeling en het gevoel dat zijn werk en leven doordringt.
Maria Gabriella Mariani © 2025
