“Het wordt een vreemde partituur: mensen zullen het of helemaal niets vinden of ze zullen het heel mooi vinden,” voorspelde Camille Saint-Saëns een paar dagen voor de première van Déjanire. De opera, die op 14 maart 1911 in Monte Carlo in première ging, is gebaseerd op toneelmuziek die in 1898 werd geschreven voor de arena van Béziers. De componist was gefascineerd door dit thema en wilde het al snel een tweede, ambitieuzer leven geven. Het resultaat was een mythologisch epos dat volgens Gabriel Fauré, die onder de indruk was van het effect van het koorwerk, inspireerde tot “krachtige, suggestieve muziek”. Het liefdesdrama, dat het hart van de heldin verscheurt, leidt tot wilde romantische duetten en culmineert in de openbare zelfverbranding van Hercules, die in brand wordt gestoken door het vergiftigde tuniek dat hij van de gevallen koningin heeft gekregen.
Deze nieuwe déjanire werd zeer geprezen door de critici, die massaal naar Monaco kwamen om het te zien. De modernistische weg die de Franse opera op dat moment bewandelde, zorgde er echter voor dat het werk de onrust van de Eerste Wereldoorlog niet overleefde. Het zou zonde zijn geweest om dit onterechte ostracisme nog langer uit te stellen.