Onze website is vernieuwd, geef zelf je evenementen in. Heb je een fout gezien. Mail ons!

Klassiek Centraal

Van stilte naar transcendentie: een pelgrimage in klank

In de warme, intieme akoestiek van Studio 4 in Flagey ontvouwde zich op zaterdagavond 22 november een concert dat de luisteraar meenam op een innerlijke pelgrimage. Niet toevallig viel de avond samen met de feestdag van Cecilia, patrones van de muziek, wier naam eeuwenlang is verbonden met het idee dat muziek een brug kan slaan tussen het aardse en het goddelijke. Die symboliek hing voelbaar in de lucht: alsof het programma zelf een eerbetoon vormde aan de kracht van klank om te verheffen, te troosten en te verbinden.

Onder leiding van Joolz Gale brachten het Brussels Philharmonic, het Vlaams Radiokoor en pianist Boris Giltburg een dialoog tussen Ludwig van Beethoven (1770-1827) en Anton Bruckner (1824-1896), een ontmoeting van menselijkheid en transcendentie, van licht en schaduw, van jubel en contemplatie. Het programma was zorgvuldig opgebouwd: eerst de ingetogen intensiteit van Bruckners motetten, vervolgens Beethovens Chorfantasie, gevolgd door de monumentale Zesde symfonie van Bruckner. Dat repertoire sluit nauw aan bij Gales recentere werk, waarin hij – vaak vanuit historisch geïnformeerde inzichten – streeft naar transparantie, levendigheid en flexibiliteit, wat deze avond nadrukkelijk hoorbaar werd.

Triptiek van stilte en innerlijk licht

De drie motetten van Bruckner waarmee de avond opende, vormden een ingetogen triptiek van spirituele aanwezigheid. Zijn muziek nodigt uit tot concentratie: hij schept klank die niet overweldigt, maar de luisteraar subtiel meeneemt van stilte naar contemplatie. Het Vlaams Radiokoor bracht deze werken met een opvallende helderheid en warmte, waardoor elke noot een eigen ruimte kreeg en de tekst voelbaar tot leven kwam.

“Locus iste” opende als een stilstaand landschap van licht. De korte Latijnse tekst wijst op een heilige plaats, en het koor wist deze eenvoud met diepe sereniteit te treffen. De lijnen klonken warm en evenwichtig, en de herhaalde ‘est’ werd een stille bevestiging van de sacrale rust. In deze uitvoering voelde de luisteraar zich onmiddellijk opgenomen in de intieme, bijna meditatieve sfeer van het werk.

In “Virga Jesse” ontvouwde zich een organische beweging: de beeldspraak van de bloeiende twijg vond een subtiele, bijna tastbare muzikale vertaling. Het koor liet de stemmen zacht ademen, waardoor de muziek als een langzaam ontwakende ochtend ontvouwde. Dynamiek en harmonie bewogen zich als lichtstralen die door een sluier van mist banen, vloeiend en vanzelfsprekend. Kleine accentverschuivingen en nuanceverschillen gaven de indruk van groei en ontplooiing, alsof elke frasering een nieuwe tak van betekenis liet bloeien. Het werk ademde een innerlijke ritmiek, een voortdurende beweging tussen verwachting en voltooiing, waarin de luisteraar werd meegenomen naar een subtiel hoogtepunt van spirituele verheffing.

“Os Justi” – één van mijn persoonlijke favorieten onder Bruckners motetten – bracht een sobere, introspectieve afronding van het motettentrio. De polyfonie stond helder en gedragen, waarbij iedere stem zijn eigen richting en gewicht had, zonder de harmonie te doorbreken. Het koor gaf de psalmtekst een directe, bijna tastbare zeggingskracht: woorden werden klankruimtes waarin stilte en betekenis elkaar ontmoetten. Bij de passage “et lingua ejus loquetur judicium” kantelde de klank subtiel naar meer projectie, als een dunne lichtstraal die door de serene oppervlakte brak. Het afsluitende Alleluia werd eenvoudig, zuiver en ontroerend gezongen; het sloot het innerlijke ritme van de motetten harmonieus af en liet de luisteraar achter met een gevoel van voltooiing.

Samen vormden deze motetten een overtuigende opeenvolging: de plaats die wordt geopend, het leven dat zich ontvouwt, en de mens die aangesproken wordt. De uitvoering maakte van deze werken een organisch geheel waarin klank, tekst en betekenis elkaar versterkten, en zette een diepgaande toon voor het verdere verloop van het concert.

Beethovens Chorfantasie: een gesprek van licht en ziel

De “Chorfantasie” van Beethoven blijft een merkwaardig en prachtig hybride werk: een uitbarsting van jubel, gedragen door een kern van persoonlijke ontroering. In deze uitvoering klonk het als een bewust geschapen ruimte waarin licht en menselijkheid elkaar geleidelijk vonden, alsof Beethoven zelf meeluisterde naar hoe zijn improviserende geest opnieuw tot leven gewekt werd. Giltburg opende met een introductie die niet enkel bewust aarzelend was, maar onderzoekend: iedere noot leek een vraag, zorgvuldig neergelegd op de rand van stilte. Er was een tasten dat niet uit onzekerheid voortkwam, maar uit het zoeken naar de juiste gloed — een pianissimo waarvan je de contouren kon voelen, subtiel geprofileerd en helder als gefilterd kaarslicht. Zijn frasering had iets innigs, alsof hij niet de virtuoos maar de dichter in zichzelf liet spreken.

Het orkest antwoordde daarop met een zachte, warme gloed: strijkers die niet binnenkwamen maar zich voegden, houtblazers die ademden vóór ze spraken. Onder Gales nauwkeurige maar nooit dwingende leiding ontvouwde zich een organische groei van klank, een dialoog waarin geen enkele inzet abrupt leek, maar telkens voortkwam uit wat eraan voorafging. De instrumentale stemmen vonden elkaar ritmisch zonder scherpte, als golven die dezelfde onderstroom delen. Wanneer het koor zich bij deze uitwisseling voegde, gebeurde dat als een opkomende dageraad: de eerste lijnen rezen niet boven de muziek uit, maar als licht door de klank heen. De zangers brachten een helderheid die eerder straalde dan projecteerde; hun intrede werd een zachte verheldering van het muzikale discours. De balans met de piano bleef opmerkelijk transparant, waardoor Giltburgs spel de rol van verteller behield: een figuur die de contouren van een ideaal schetste, waarna het koor dat ideaal adem gaf.

Kuffners tekst, soms gezien als wat oubollig, kreeg hier een onverwachte waardigheid. Het koor zong de woorden niet als retorische zinnen maar als menselijke overtuigingen, met warmte, duidelijke zeggingskracht en een oprechtheid die het patina van de tekst deed verdwijnen. In die momenten waarin piano, koor en orkest in elkaars adem vielen, ontstond een collectieve extase – niet luid of triomfantelijk, maar stralend van binnenuit. De articulatie van zinnen als ‘Wenn sich Lieb und Kraft vereinen’ werd schitterend verzorgd: helder, verstaanbaar, en toch volledig gedragen binnen het legato van de vocale lijn. De piano schilderde contouren van vreugde, het koor schonk die contouren menselijkheid, en het orkest droeg ze als een fundament van vertrouwen. Gale hield dit alles samen met een vanzelfsprekende muzikaliteit: transparant in gebaar, helder in lijn, en met een opmerkelijke gevoeligheid voor de momenten waarop spanning moest rijpen of juist worden losgelaten.

Zo werd de “Chorfantasie” eindelijk eens meer dan een spektakelstuk. Ze werd een ontmoeting: tussen individu en gemeenschap, tussen fragiliteit en verheffing, tussen technische beheersing en spirituele intensiteit. Wat weerklonk, was een muzikaal ritueel waarin expressie, ambacht en menselijkheid samensmolten tot een licht dat de luisteraar meenam en zacht in hem bleef nagloeien. En zo groeide dit werk uit tot een dramaturgisch scharnierpunt van de avond – niet tot een obligaat intermezzo, maar tot een essentieel onderdeel van het grotere narratief.

Ongepolijst, onstuimig en doorleefd: een Zesde die grenzen durft te verleggen

Bruckners Zesde Symfonie is een werk dat ik onder gezaghebbende dirigenten als Bernard Haitink en Herbert Blomstedt op fenomenale wijze heb kunnen beleven. Zij benaderden het werk vanuit een bijna sacrale breedte en monumentaliteit. Maar Gales uitvoering koos resoluut een andere weg: onstuimig, ongepolijst, soms ronduit ruw, en toch was het precies die eigenzinnigheid die de symfonie een uitzonderlijke spanning gaf. Het werd een lezing die de grenzen aftastte van wat Bruckner kan verdragen – maar die Keckste (Bruckner omschreef haar als “de brutaalste” van al zijn symfonieën) kan heel wat hebben, en in dit geval werkte het wonderwel. Ik zat van begin tot einde op het puntje van mijn stoel.

Maestoso. Het openingsdeel, doorgaans gedragen en breed uitgesponnen, kreeg hier een beduidend snellere en energiekere impuls. Waar dit bij minder secure uitvoeringen kan resulteren in verlies van structuur, bleef het orkest opmerkelijk hecht en soepel – geen geringe prestatie bij dit tempo! Die vaart gaf dit deel een nerveuze vitaliteit die de muziek als het ware openbrak en een andere gelaagdheid zichtbaar maakte. De thematische bouwstenen, vaak eenvoudige motiefjes, kregen hierdoor een nerveuze glans die de architectuur minder plechtig maar des te levendiger maakte. Toegegeven: sommige hout- en koperaccenten mochten prominenter zijn geweest, maar daar stond tegenover dat de strijkers – vaak het kloppende hart van deze symfonie – uitzonderlijk helder en doorleefd naar voren kwamen. Het resultaat was geen gepolijst Bruckner-beeld, maar een levend organisme dat voortdurend in beweging bleef. Opmerkelijk was hoe de articulatie strak genoeg bleef om de natuurlijke nagalm van Studio 4 – die snelle tempi soms diffuus maakt – in toom te houden.

Adagio. Ook hier koos de dirigent opnieuw voor een onverwachte interpretatie: minder langzaam dan gebruikelijk, minder plechtig dan de aanwijzing ‘Sehr langsam und sehr feierlich’ doet vermoeden, maar wél doorleefd en verrassend coherent binnen de globale tempokeuze van de avond. Dit deel kan soms, wanneer té breed genomen, verzanden in gezwollen sentimentaliteit. Dat gevaar werd hier volledig ontweken: de lyriek behield haar diepgang, terwijl de lijn helder gespannen bleef. Hierdoor werd het deel minder weemoedig, meer meditatief, en kreeg het een innerlijke gloed die de luisteraar naar binnen trok zonder te verstillen. Deze keuze past bovendien in een (jammer genoeg) bredere hedendaagse tendens waarin Bruckners langzame delen niet langer sacraal worden uitgerekt, maar juist worden aangescherpt tot een kernachtig, innerlijk brandpunt.

Scherzo. Het scherzo was ronduit fulminant – een uitbarsting van ritmische energie en brute directheid. Geen elegant, fijn uitgewerkt spel van rusteloosheid, maar een schokgolf die door de zaal trok. Het trio bracht daarin een noodzakelijke adempauze, maar ook daar bleef het onderliggende spanningsveld voelbaar. De interpretatie hield je voortdurend alert, zonder ooit gratuit spectaculair te worden.

Finale. In dit deel, waar Bruckner herinneringen aan eerdere thema’s verweeft tot een grote, organische boog, werd opnieuw gekozen voor vuur, directheid en beweging. De muziek rolde niet in sierlijke golven door de ruimte, maar stuwde vooruit met een rauwe energie die de thematische verwevingen een andere scherpte gaf. Naarmate de beweging vorderde, kreeg de muziek een bijna vulkanische gloed, alsof de thematische lijnen elkaar niet omarmden maar tegen elkaar aanschuurden. Toch vielen twee zaken op: de ontknoping van deze beweging verliep niet volledig synchroon en had iets meer precisie kunnen gebruiken — en de keuze om de klarinetten op Mahleriaanse wijze omhoog te laten blazen, paste voor mij minder goed binnen Bruckners esthetiek. Maar ondanks die kanttekeningen bleef de finale een deel waarin herinnering, vooruitstuwende kracht en rauwe emotie elkaar ontmoetten. De grote spanningsbogen bleven voelbaar, alleen met minder gepolijst marmer en meer ruw gesteente. De lage strijkers, opvallend energiek en gedreven, hielden de boog strak en gaven het deel een robuust fundament waarop de rest kon steunen.

Hoe kijk ik terug op deze uitvoering? Als een spannende, boeiende, vaak ronduit opwindende confrontatie met een symfonie die meer ruimte laat voor interpretatie dan men soms vermoedt. Het orkest bewees dat risico – mits technisch gedragen – niet enkel verfrissing brengt, maar ook een nieuwe vorm van intensiteit en betekenis. Het was een uitvoering die geregeld kippenvel bezorgde, juist omdat ze niet bang was om contrasten op te zoeken. Geen academische Bruckner, maar een doorleefde, karaktervolle en eigenzinnige visie die zich niet in de traditie nestelde, maar die traditie onverschrokken opnieuw definieerde – en mij van begin tot einde geprikkeld heeft.

Wanneer muziek een innerlijke horizon opent

Wat in Flagey weerklonk, was meer dan een zorgvuldig opgebouwd programma: het werd een traject waarin klank tot ervaring werd, een reis die de luisteraar stap voor stap naar een andere binnenruimte leidde. Beethoven en Bruckner bleken daarbij geen tegenpolen, maar twee manieren om hetzelfde menselijke verlangen te benoemen: het verlangen naar licht, naar betekenis, naar een plek waar intensiteit en verstilling elkaar kunnen ontmoeten.

Het Brussels Philharmonic, het Vlaams Radiokoor, Boris Giltburg en Joolz Gale creëerden samen een omgeving waarin muziek niet alleen werd uitgevoerd, maar ook werd bewoond. Hun spel en zang droegen een opmerkelijke eenvoud in zich – niet in de zin van soberheid, maar van helderheid: de helderheid van musici die luisteren terwijl ze spreken, die bouwen terwijl ze ademen. Zo ontstond een weefsel van klank dat de luisteraar niet overweldigde, maar meenam, soms behoedzaam, soms met een schok van rauwe energie, maar altijd met een diep gevoel voor richting.

Aan het einde van de avond bleef niet zozeer het gevoel van een groot spektakel hangen, maar een gevoel van verandering en verdieping. De muziek had zich verplaatst van de zaal naar de innerlijke beleving van de luisteraar en liet een zachte, blijvende indruk achter. Het voelde alsof de pelgrimage niet bij het slotakkoord eindigde, maar daar pas echt begon – een herinnering dat muziek, wanneer ze met aandacht, durf en menselijkheid wordt gespeeld, een wereld kan openen die nog lang na het verstillen blijft nazinderen.

Details:

Titel:

  • Van stilte naar transcendentie: een pelgrimage in klank

Wie:

  • Brussels Philharmonic en het Vlaams Radiokoor o.l.v. Joolz Gale met Boris Giltburg, piano

Waar:

  • Flagey, Elsene

Wanneer:

  • 22 november 2025

Blijf op de hoogte

Elke donderdag sturen we een nieuwbrief met de meest recente berichten op onze website

– advertentie –