Jong talent bezielt monumentale symfonie in Magdeburg
In de gewijde ruimte van de Johanniskirche in Magdeburg – waar gotische bogen reiken naar het licht en ruwe stenen getuigen van verwoesting én herstel – weerklonk op zondag 10 augustus een uitvoering van Bruckners Vijfde die diep raakte. Niet door volmaaktheid. Niet door orkestrale overmacht. Maar door ziel. Door wie speelde, én hoe.
Op het podium: het Internationales Akademieorchester van de SommerMusikAkademie Schloss Hundisburg. Vijftig jonge musici uit meer dan 23 landen – sommigen nog geen twintig, anderen afkomstig uit gebieden waar stilte eerder angst dan rust betekent. Ze kregen een week. Geen gevestigde grootheid, geen zekerheid. Alleen partituur, intentie, elkaars aanwezigheid en de honger van jonge mensen om iets te betekenen. Wat zich voltrok, was geen voorspelbare slotmanifestatie van een zomeracademie. Het was een ritueel waarin generaties en culturen elkaar ontmoetten. Waar muziek geen vertoon werd, maar getuigenis. Waar de adem van Anton Bruckner (04.09.1824 – 11.10.1896) niet gevat werd in strakke tempi, maar gedragen werd als een gebed.
Een orkest als tijdelijke gemeenschap
De SommerMusikAkademie Schloss Hundisburg is geen school zoals andere. Ze is eerder een levend organisme: een plek waar muzikaliteit rijpt, en waar ook de mens die musiceert centraal staat. Hier wordt techniek niet los gezien van betekenis, en virtuositeit niet van empathie. Jonge mensen uit de verste uithoeken van de wereld vinden hier meer dan klank: ze vinden elkaar. Ze delen verhalen, stiltes, blikken. Geen vlakke uniformiteit, maar een rijk geschakeerd mozaïek van stemmen. Geen competitie, maar dialoog.
Wat deze uitvoering zo bijzonder maakte, was precies dat: de klank was collectief, ademend, luisterend. Geen solistische eigengereidheid die het geheel overschaduwde, maar een innerlijke stroom waarin elke stem zich voegde naar het grotere geheel. Bruckners Vijfde, symfonie van structuren en spanningen, werd hier geen bouwsel van techniek, maar een kathedraal van klank en betekenis.
Praetorius: dirigent met spiritueel kompas
In het centrum van dit klankgeheel stond Friedrich Praetorius. Een jonge dirigent met een opmerkelijk natuurlijk gezag. Niet autoritair, maar aandachtig. Niet gestuurd door schema’s, maar door adem, ruimte, tijd. Hoewel hij Sergiu Celibidache nooit persoonlijk kende – hij werd geboren in het jaar van diens overlijden – ademt zijn aanpak iets van diens geest: het wachten, het laten groeien, het eerbiedigen van de stilte als drager van betekenis. Niet als stijl, maar als overtuiging. In het Adagio, dat hart van Bruckners Vijfde waarin rouw en hoop zich in trage bogen ontvouwen, leidde Praetorius zijn orkest met een haast sacrale precisie. Elke pauze was geladen. Elke subtiele versnelling was geladen met intentie. Zijn interpretatie toonde wat muziek kan zijn als zij zich niet opdringt, maar openbaart – als ze niet speelt, maar spreekt.
Muziek als morele kracht
In een wereld die steeds luider verdeeldheid produceert, sprak dit concert in fluisterende maar des te overtuigender bewoordingen van verbondenheid. Hier geen sloganeske idealen, maar een eenvoudige, tastbare realiteit: Russische en Oekraïense musici, spelend naast elkaar. Niet als persbericht, maar als menselijke daad.
Wat Bruckner schreef – muziek die reikt naar het oneindige, maar geworteld blijft in menselijke kwetsbaarheid – kreeg hier een extra lading. Alsof elke toon werd gevoed door wat onuitgesproken tussen de stoelen hing: verlangen naar vrede, naar nabijheid, naar zin. Elke frase werd een miniatuur van empathie. De muziek sprak tot het hart, niet via effectbejag, maar via echtheid. Hier klonk muziek niet als abstractie, maar als brug. Niet als metafoor, maar als daad.
Een ruïne als getuige
De Johanniskirche, deels ruïne, deels hersteld, ademde mee. Haar open dak, haar onafgewerkte wanden, haar geschiedenis als gebombardeerde ruimte: alles resoneerde met Bruckners klankwereld, die zelf een spanningsveld is tussen fundament en verheffing, tussen structuur en overgave. Tijdens het Adagio doemde het Ehrenmal van Ernst Barlach ( 02.01.1870 – 24.10.1938) op in gedachten – dat zwijgende gedenkteken in de Magdeburger Dom, waar een gebogen figuur de zinloosheid van oorlog verbeeldt in ingehouden rouw. Een werk dat ooit verwijderd werd door het naziregime, uit angst voor zijn pacifistische kracht. Bruckners muziek – met haar langzame lijnen, haar dwingend trage ademhaling – weerspiegelde deze intensiteit. Beeld en klank leken elkaar te ontmoeten, in stilte, in ernst, in hun gedeelde weigering om te schreeuwen waar fluisteren volstaat.
Van structuur naar ontlading
De uitvoering droeg de monumentale structuur van de symfonie niet alleen technisch, maar ook dramaturgisch overtuigend. Elk deel vond zijn natuurlijke plaats binnen het grotere geheel. Het donkere, bezwerende openingsdeel maakte ruimte voor het Adagio, het kloppende hart van het werk, dat zich ontvouwde als een innerlijke tocht — langzaam, intens en doordrenkt van een bijna sacrale stilte. Pas daarna brak het scherzo los: een pulserende explosie van energie, een krachtige ademhaling die contrasteerde met de gedragen zwaarte van het voorgaande deel.
In de finale — met haar beruchte fuga — klonk geen spierballenmuziek, maar een gezamenlijke klim naar het licht. De complexiteit bleef in Praetorius’ handen altijd organisch, nooit cerebraal. De fuga werd een spirituele ontknoping, een collectief gebed; niet machtsvertoon, maar ingetogen glorie. Zoals licht door gebrandschilderd glas valt en tegelijk breekt en bundelt, zo klonken de laatste maten: als iets hogers, dat toch door mensen werd voortgebracht.
Coda in klank en stilte
Als bisnummer zongen de musici – zonder typische kooropstelling, verspreid op het podium – Locus iste. Een motet dat Bruckner schreef voor gewijde ruimte. Geen show, geen afsluiter, maar een echo. De stemmen vermengden zich met het stenen gewelf, de adem van de ruimte en de stilte van het publiek. Het was alsof de kerk zelf zong. Alsof klank, herinnering en hoop even samenvielen in één ademtocht. Na afloop volgden omhelzingen, afscheid, lange blikken. Niet alles werd uitgesproken, maar veel werd gevoeld. Sommigen wisten: misschien spelen we nooit meer samen. Juist dat besef gaf het moment zijn gewicht.
Epiloog: een herinnering die blijft trillen
Wat dit concert uitzonderlijk maakte, was niet enkel de kwaliteit van uitvoering, maar de overtuiging waarmee gespeeld werd. Niet het “hoe” overheerste, maar het “waarom”. Wat hier klonk, was een getuigenis: dat muziek, in de handen van jonge mensen met open oren en harten, méér kan zijn dan klank. Dat zij een taal is die bruggen slaat waar woorden tekortschieten.
De SommerMusikAkademie Schloss Hundisburg bewees zich als meer dan een opleiding: als een atelier van hoop. Een broedplaats van menselijkheid in klank. Een plek waar luisteren belangrijker is dan spreken, en waar verbondenheid geen ideaal is, maar een oefening – in toon, in stilte, in aanwezigheid. En ergens – onder het gewelf van de Johanniskirche, tussen steen en lucht – blijft iets hangen. Een trilling. Een herinnering. Onzichtbaar, maar voelbaar. Als belofte. Als licht.