Acht klassieke pareltjes tussen het feestgedruis
Van 18 tot 27 juli vonden opnieuw de Gentse Feesten plaats. Eén van de grootste volksfeesten, het grootste meerdaagse cultuurfestival van heel Europa. Tien dagen lang cultuur in de stad, met zowel betalende als heel veel gratis optredens. Bekende namen in de cultuurzalen en op de pleinen, daarnaast straatmuzikanten die de passanten vaak verrassen. Bij de honderden evenementen is er ook heel wat klassiek. In acht dagen bezocht ik acht uitvoeringen. Concerten in de Miryzaal, de Sint-Jacobskerk, de Sint-Michielskerk, een huisconcert, een concert in een pianowinkel.
Mysterieuze muzikale verrassingen
Ik luisterde naar enkele klassiekers, ontdekte ook enkele bijzondere componisten en eindigde in een festival van minimal music. Het zijn pareltjes door solisten en enkele kamermuziekensembles. Zowel in de SInt-Jacobskerk, de Sint-Michiels kerk als in de Miryzaal is er tijdens de Gentse Feesten elke dag een klassiek concert. Ze trekken veel publiek. In de Sint-Michielskerk heet die reeks “muzikale verpozingen”. Misleidend, want het woord verpozing doet af aan de rijkdom en de verrassende programmering. Beter zou het muzikale verrassingen heten.
Op 21 juli zong het gemengd Koor Mysterioso in de Sint-Michielskerk. Oorspronkelijk het alumnikoor van de Artevelde Hogeschool, hebben ze hun naam gehaald van het café waar ze repeteren. De titel van dit concert luidt ook mysterieus: “I Grille e le Voci”, de krekels en de stemmen. Er staan slechts acht zangers op het podium van de twaalf die in de brochure wordt opgesomd. Twee dirigenten wisselen elkaar af. Het klinkt anders dan een groot koor, waar elke stem wordt opgeslorpt in het grote geheel. In dit stemmenoctet hoor je elke individuele stem.
Een groot koor is als een groot cruiseschip waar je nauwelijks de golven voelt. Een kamerkoor is daarentegen als een sloep op zee. Soms moeten ze tegen de golven in roeien, de contrasten forte en piano konden wat duidelijker zijn. Maar niettemin is het een pareltje van een concert. Dat komt in de eerste plaats door de veeltaligheid! Behalve Engels en Frans zijn er liederen in het Noors, het Farsi en zelfs in de taal van de Inca’s, het Quetcha. Tijdens de pauze speelt de Iraanse Ehsan Yadollahi een intermezzo op zijn Tar, wat het multiculturele karakter van het koor nog onderstreept.
Ellebogenwerk
Renaat de Keyser is de eerste van de twee pianisten die ik beluister op de Gentse Feesten. Hij is 24 jaar, afgestudeerd aan het Gentse conservatorium bij Daan Vandewalle. Behalve de Tombeau de Couperin van Maurice Ravel speelt hij ook werk van de minder bekende componisten George Antheil en Frederic Rzewski. Met deze laatste heeft zijn leraar nauw samengewerkt.
De Amerikaanse George Antheil wordt zelden uitgevoerd. Een enfant terrible, Renaat vertelt ons bij aanvang dat het na enkele maten duidelijk zal zijn waarom dit werk “sonate sauvage” heet. Het klinkt bijwijlen monsterlijk. Stravinsky in het kwadraat. Antheil is ook beïnvloed door het futurisme van na de Eerste Wereldoorlog, met de piano als percussie-instrument om machines na te botsen. Vreemd te denken dat deze muziek honderd jaar oud is. Het scheelt maar enkele jaren met Ravels Tombeau, die met het geweld van Antheil contrasteert door de subtiele harmonieën. In de Tombeau neemt Renaat kleine vrijheden in het tempo. Iets te levendig voor deze doodse muziek.
Jazzklanken zijn rode draad in het recital. Zo ook bij Rzewski, ook een Amerikaanse componist met Pools roots zoals Antheil. De Winsboro Cotton Mill Blues klinkt dan ook als een echte Blues. In de snelle delen zijn er niet alleen de handen, maar soms ook drukt hij met de ellebogen op de toetsen. Renaat De Keyser is een veelbelovende pianist, medebezieler van Shapovalov, een groep jonge musici die klassieke concerten organiseert in Gent.
Wiegen, zwieren en hameren
Pianist Thomas Eeckhout heb ik tijdens vorige edities van de Gentse Feesten al gehoord. Onder de naam “het klinkende dok” organiseert de familie Eeckhout een reeks concerten in hun grote living in een nieuw appartement in de dokken, waar plaats is voor ongeveer veertig toehoorders. Na zijn studies bij Levente Kende in Antwerpen ging Thomas zich vervolmaken in Londen, waar hij zich specialiseerde in de liedbegeleiding. Het adagio van Mozart, waarmee hij opent, klinkt uiterst beheerst en geraffineerd. Technisch niet moeilijk, maar zoals altijd bij Mozart kan de pianist zich niet verbergen achter virtuositeit en bravoure.
Na Mozart staat Thomas recht en geeft uitleg over het vervolg van zijn recital. Met zwierige armbewegingen licht hij de Barcarolle van Chopin toe. Het is eraan te zien dat hij vaak met zangers werkt, want hij kan niet nalaten de wiegende beweging van de gondel, waarop het stuk is gebaseerd, voor te zingen. In Chopin ontplooit hij zijn romantische ziel. Vorig jaar speelde hij al eens alle preludes van Chopin tijdens het klinkende dok.
Na Mozart en Chopin gaat het naar de Balkan. Eerst met een rapsodie van Liszt, waarin hij laat zien hoe vingervlug en virtuoos hij is.
Het is een heel moedige keuze om daarna te eindigen met Szabadban van Béla Bartók. Ook hier ligt hij vooraf het stuk zangerig toe. Bartók schrijft niet zo virtuoos en pianistiek zoals Liszt. Als Bartókfan heb ik natuurlijk niets liever, maar Bartók is uiteraard een andere luisterervaring dan de romantische Chopin of Liszt. “Ik hoor liever de melodieën van Chopin dan het hameren bij Bartók”, hoorde ik een vrouw toegeven bij de drink op het terras achteraf, met op de achtergrond de oude havenkranen, die als ijzeren giraffen statig en sierlijk het rijke verleden van de Gentse haven verbeelden.
Bach, Ysaӱe en Deep Listening
Ruth Mareen gaf op 24 juli om 11u. een bijzonder solorecital in de SInt-Jacobskerk. Bijzonder is hier geen boutade. Ze speelt niet alleen enkele aartsmoeilijke werken voor viool solo, ze brengt het publiek ook bij wat Deep Listening is. Ze leert ons op een andere, intensere manier luisteren. Het publiek wordt ook betrokken. Op een bepaald moment worden we uitgenodigd mee te neuriën of te zingen, of met onze handen op onze oren te luisteren naar onze ademhaling.
Ze begint met enkele werken van Pauline Oliveros. Het zijn improvisaties. Er is wel een soort partituur, maar die bestaat niet uit muzieknoten, maar uit enkele zinnen, die je moet verklanken op de viool. Al bij de eerste noten horen we de kristalheldere klank van haar viool, een Jacquot uit 1876.
Daarna volgt de hoofdmoot, twee solosonates uit de twee bijbels van het repertoire voor viool solo, de solosonates van Bach en van Ysaӱe. Van Eugène Ysaӱe speelt ze de vierde sonate, opgedragen aan Fritz Kreisler. Misschien wel de moeilijkste, want minst spectaculaire van de zes. Aartsmoeilijk, maar Ruth brengt het er heelhuids van af. Daarna de eerste solosonate van Bach. Die worden tegenwoordig vaak op barokviool of op een barokke manier gespeeld. Ruth past dat in zekere zin toe, want ze speelt de sonate consequent zonder vibrato. Ze vult de kerk met het polyfone weefsel. Vooral bij het tweede deel, de fuga, is dat indrukwekkend.
Jacobsdag
Het volgende evenement is geen concert, maar een katholieke mis in de Sint-Jacobskerk. Zoals alle Jacobskerken is ook deze kerk vertrekpunt van de pelgrims naar Santiago de Compostela in Noordwest-Spanje. 25 juli is de patroonsdag van de heilige Jacob. Aanleiding voor de jaarlijkse pelgrimsmis, die bijna elk jaar tijdens de Gentse Feesten valt. Daarbij worden ook toekomstige pelgrims en hun attributen gezegend. Met hun schoenen, rugzak, wandelstok komen ze naar voren om door de priester te worden gezegend.
De mis wordt opgeluisterd door een heus pelgrimskoor. In het pelgrimskoor “Adalard van Aubrac” onder leiding van Johan De Ridder, zingen enkel pelgrims! Ze zingen religieuze liederen, waaronder het bekende Donna Nobis Pacem van Mozart. Bij het einde van de mis klinkt een vredeslied, begeleid door organiste Natalia Tchebotareva. Ik hoor er de melodie van Siblius’ Finlandia in. De afsluiter is het Ultreia van Jean-Claude Bénazet, het bekendste lied van de camino.
In de kerk zit een ouder publiek. Velen van hen maakten een deel of de gehele pelgrimstocht gedurende de laatste decennia. Slechts één van hen maakte de tocht, de camino, al 40 jaar geleden. Die pelgrim ben ikzelf. Ik vertrok in 1985 van het portaal van deze kerk, nadat we in de pastorie onze eerste stempel kregen. Ik was negentien, het begin van een onvergetelijk avontuur in een tijd zonder gsm, zonder bankkaart en met een simpele fiets met tien versnellingen.
Laatste zonnestralen
Terug in de Miryzaal, voor het jonge strijkkwartet Lusco Fusco. Deze jolige naam is Galicisch voor de laatste zonnestralen van de dag. Behalve de Vlaamse Rune, eerste viool, zijn de andere leden van het kwartet afkomstig uit Galicië, Noord-Spanje, waar ook Santiago de Compostela ligt. Cristina speelt tweede viool, Jorge altviool en Ignacio cello.
Ze studeren kamermuziek aan het Gentse conservatorium, ze spelen amper een jaar samen als strijkkwartet, de moeilijkste vorm van samenspel voor strijkers.
Je moet ze dan ook wat krediet geven, want er waren heel wat onzuiverheden qua intonatie. De tweede viool klinkt te veel op de achtergrond, terwijl ze vaak ook een expressieve melodie heeft. Maar na het eerste deel van Beethoven op. 18 nr. 4 komen ze op hun pootjes terecht en klinkt het soms wondermooi. Strijkkwartet is moeilijker dan strijktrio. Die zijn met drie, een kwartet moet een eenheid vormen, moet de vier individuele strijkers overstijgen. Dat is altijd dansen op een koord zonder vangnet. Na Beethoven spelen ze nog Mendelssohns magistrale tweede kwartet op. 13, dat hij op zijn achttiende schreef. Wat een genie, deze Mozart van de negentiende eeuw!
Wonderboys
Op zaterdag 26 juli wandel ik opnieuw naar de Sint-Jacobskerk. Via de Vlasmarkt is het waden door rondgestrooid afval, achtergelaten door de feestvierders van de vorige nacht. Een enkele zatlap zit half liggend op een bank, verdoofd door het bier en de technobeats van de afgelopen nacht… Gentse Feesten, dat is hoge en lage cultuur.
Op het programma stond cellist Jacob Van Durme met pianist Taha Posman geprogrammeerd, met de cellosonate van Rachmaninov en Pohádka van Janáček. Doch, Taha’s broer, klarinettist Yassine komt naar voren met een mededeling. Geen Rachmaninov, maar ze spelen in de plaats het klarinettrio van Brahms. Zo horen we het gelauwerde Malatya trio, klarinet, cello en piano. Beginnen doen de broers Posman met de Phantasiestücke van Robert Schumann. Yassine speelt heerlijk langzaam en lyrisch, perfect uitgesponnen muzikale zinnen. Op een bepaald moment verschuift een stoel, de poten maken een tritonus met de klarinet. Schumann is gek geworden.
Bij Brahms is het altijd herfst, las ik eens. Ook in dit volrijpe klarinettrio. In het trage deel staat dat de klarinet wisselt tussen het clarion en het chalumeau register. Yassine kan toveren met zijn klarinet. Zoals op een concert begin mei tonen de broers Posman ook hier weer dat ze de wonderboys van de Gentse klassieke muziekscène zijn. In hun aderen stroomt geen bloed maar muzieknoten. Behalve musicus en dirigent, zijn ze ook begonnen met hun concertorganisatie, de Shapovalov-concerten.
Ottomani
In de namiddag ga ik naar het Shapovalov-festival in de zalen van pianohuis Quatre Mains. Het festival staat in het teken van de minimal music. De hele namiddag zijn er negen uitvoeringen in de lokalen en op de koer. Eerst ga ik luisteren naar het bekendste werk van Simeon ten Holt, Canto Ostinato. Het werk is vrij te vertolken in verschillende bezettingen. Hier, in de toonzaal van de pianozaak, spelen vier pianisten het op vier vleugels. Acht handen, huit-mains, ottomani.
Minimal music, dat is vooral bezwerend, meditatief, soms indrukwekkend, soms verwarrend, soms slaapverwekkend. Dezelfde motieven worden minutenlang herhaald, tot er een kleine verandering is, wanneer het weer minutenlang doorgaat. Het is een totaal andere luisterervaring dan “gewone” klassieke muziek. Alsof je hersenen in deze uitvoering van Ten Holt gedurende veertig minuten on hold worden gezet. Als bezwerende muziek klinkt het hier en daar zelfs oriëntaals, ottomani, Ottomaans …
Boeddhistisch klooster
Ik moet er zowaar wat van bekomen en ga op de koer een biertje drinken. Ik ontsnap er niet aan, want twee accordeonisten maken zich op de koer klaar voor “Accordeon Phase” van Steve Reich, de bekendste componist van minimal music. In zoverre je hier van componist kan spreken, want doorgaans staat er niet veel uitgeschreven. De partituur is meer een handleiding van een machine. Het klinkt ook vaak als een machine, een suizend weefgetouw dat eindeloos muzieknoten reproduceert. De twee accordeonisten Thijs Amez en Jeroen Werbrouck zitten enkele meters tegenover elkaar, elkaar aanstarend alsof ze klaar zijn voor een duel.
Het is in elk geval muziek die tot nadenken stemt. Lege muziek, haast zonder betekenis. De betekenis is wellicht dat het nauwelijks betekenis heeft. Wat is muziek, wat is muzikale inhoud? Interessante vragen, zoals ook het postmodernisme me als historicus heeft doen wankelen en me op een heel andere manier over geschiedenis heeft doen nadenken. Dat bezwerende, meditatieve wekt nog een andere associatie. Het is alsof we hier in een Boeddhistisch klooster zitten, tussen mediterende en reciterende monniken. Minimal music was een leuke uitstap tussen de andere concerten op de Gentse Feesten. Na drie uren Reich, Arvo Pärt en Simeon ten Holt is het goed geweest en ga ik naar huis, terug naar Mozart, Beethoven en Bartók !