Johann Sebastian Bach kwam op 22 mei 1723 aan in Leipzig. Hij verhuisde van zijn rustige woonplaats Köthen naar de levendige handelsbeurs- en universiteitsstad, waar de Capellmeister nu, zoals hij het later zou uitdrukken, een cantor werd.
Een goede week later, op 30 mei 1723, voerde Bach zijn eerste cantate uit. Zondag na zondag, feestdag na feestdag, moest de Thomaskantor dergelijke stukken afwisselend uitvoeren in de kerken van St Nicolai en St Thomas, met uitzondering van de vastentijd voor Pasen en de adventstijd. Tot zijn beschikking stonden de musici onder de 55 Thomasstudenten en acht instrumentalisten die door de stad werden betaald. Getalenteerde studenten vulden het ensemble aan. Ze kwamen vaak van heinde en verre om te studeren, ook om deel te nemen aan de belangrijke muzikale traditie van Leipzig. Bach componeerde de cantates zelf. Dit behoorde niet tot zijn takenpakket. Het toont echter de passie en het enthousiasme waarmee hij zijn nieuwe taak benaderde. Ongeveer zestig van de cantates die tot Drievuldigheidszondag 1724 werden uitgevoerd, zijn bewaard gebleven: naast volledig nieuw gecomponeerde stukken zijn er ook stukken uit Bachs vroegere staties, vooral Mühlhausen en Weimar.