Brahms – Reger – Song Transcriptions Liebestreu op. 3/1 – Der Schmied op. 19/4 – An die Nachtigall op. 46/4 – Sonntag op. 47/3 – Am Sonntagmorgen op. 49/1- An ein Veilchen op. 49/2 – Wiegenlied op. 49/4 – Minnelied op. 71/5 – Alte Liebe op. 72/1 – Sommerabend op. 84/1 – Vergebliches Ständchen op. 84/4 – In Waldeseinsamkeit op. 85/6 – Feldeinsamkeit op. 86/2 – Nachtwandler op. 86/3 – Über die Heide op. 86/4 – Sapphische Ode op. 94/4 – Der Jäger op. 95/4 – Der Tod, das ist die kühle Nacht op. 96/1 – Wir wandelten op. 96/2 – Nachtigall op. 97/1 – Dort in den Weiden op. 97/4 – Wie Melodien zieht es mir op. 105/1 – Immer leiser wird mein Schlummer op. 105/2 – Auf dem Kirchhofe op. 105/4 – Ständchen op. 106/1 – Salamander op. 107/2 – Das Mädchen spricht op. 107/3 – Mädchenlied op. 107/5
Vanuit muziekhistorisch perspectief is het niet ongebruikelijk om de scheppingen van een componist in bepaalde periodes in te delen; met Beethoven wel als bekendste voorbeeld. Maar ook Max Reger (1873-1916) komt die eer toe. Om mij wat tot diens vroege periode te beperken: die liep van 1890 tot 1905, met daarin op de voorgrond Regers grote bewondering voor Johannes Brahms. In april 1896 stuurde Reger aan zijn idool een exemplaar van de kort daarvoor in druk verschenen Orgelsuite op. 16, met het verzoek aan ‘mijn zeer vereerde en diep bewonderde meester’ of hij de Eerste symfonie aan hem mocht opdragen. Enige weken later kwam het antwoord, waarin Brahms Reger hartelijk bedankte voor de ‘warme en veel te vriendelijke woorden’, maar dat Reger zijn toestemming eigenlijk niet nodig had. Een paar dagen nadien ontving Reger een foto van Brahms met daarbij diens verzoek om, als tegenprestatie, eveneens een foto toe te sturen, maar ook dat hij Reger graag persoonlijk zou willen ontmoeten. Die ontmoeting kwam er volgens Reger ook: in september 1896 zou hij in Bad Ischl twee weken met Brahms hebben doorgebracht. Het heeft echter veel weg van opschepperij, want Brahms was in die septembermaand helemaal niet in Bad Ischl, maar in een ander kuuroord: Karlsbad. Die opschepperij zal evenwel een oorzaak hebben gehad, want Reger was in die periode met allerlei financiële misère overladen, hadden de schulden zich opgestapeld en voelde hij zich bovendien mentaal uitgeput en ook nog eens ziek van lijf en leden. Hij voelde zich een ‘mislukkeling’, een componist die ondanks alle verwoede pogingen nog steeds geen enkele naam had weten te maken, zelfs genegeerd werd. Het lag dus tamelijk voor de hand dat hij zich daarom graag wilde koesteren in het warme licht van componisten die wél een grote reputatie genoten. Zo in de trant van ‘zie eens met wie ik omga’. Hij ging er prat op dat niet alleen Brahms, maar ook collega’s als Richard Strauss, Eugen d’Albert en Ferruccio Busoni hem brieven schreven met als aanhef ‘Mijn beste, goede vriend’. Die Eerste symfonie is nooit gedrukt en schetsmateriaal noch manuscript zijn overgeleverd. Wat niet wegneemt dat die symfonie er wel degelijk kan zijn geweest, maar dat Reger het werk uiteindelijk heeft teruggetrokken of materiaal eruit heeft gebruikt voor een of meerdere andere composities. In april 1897, precies een jaar nadat hij Brahms een gedrukte uitgave van de Orgelsuite op. 16 had toegestuurd, overleed zijn muzikale afgod. Om kort daarop te noteren dat dit hem meer had geschokt dan de dood van een naast familielid. In 1904, nog op de rand van Regers vroege periode (hij is inmiddels getrouwd en woont in München), arriveert het aanbod van de Berlijnse vestiging van het muziekuitgevershuis Simrock (Brahms bracht er een groot aantal werken onder) om zaken met hem doen. Reger voelt zich vereert, maar twijfelt omdat hij zich met een aantal andere uitgevers verbonden voelt. Wel stemt hij ermee in om een aantal Brahms-liederen naar piano solo te transcriberen. In de winter van 1905/06 heeft hij er veertien voltooid om er zes jaar later nog eens veertien aan toe te voegen. Simrock publiceerde de verzameling – waarin ook de oorspronkelijke liedteksten waren opgenomen – vervolgens in vier afzonderlijke delen. Anders dan misschien verwacht heeft Reger de verleiding weten te weerstaan om het niet bij het transcriberen (omzetten) te laten. Verder te gaan dan dit betekende voor hem niets anders dan – het waren zijn woorden – ‘een ongehoorde daad van vandalisme’. Hij hield het aldus zoveel als mogelijk bij de door Brahms gecomponeerde vocale lijn en de pianobegeleiding. Reger zal dit misschien niet alleen hebben gedaan uit respect voor Brahms, maar ook met de gedachte dat diens liedoeuvre zo hecht conceptueel en expressief is gecomponeerd dat daarvan afwijken, door een eigen inbreng die verder gaat dan transcriberen, er alleen maar afbreuk aan kon doen. Om Schumanns uitspraak in herinnering te roepen: ‘liederen waarvan men de poëzie begrijpt zonder de woorden te kennen, omdat er een diepgaande vocale melodie doorheen loopt’. Reger zal daarbij zeker ook hebben gedacht een aantal ‘Klavierstücke’ van de late Brahms, de ballades, intermezzo’s en capriccio’s. Reger heeft door diens sobere aanpak echter wel degelijk – en zeker voor de hedendaagse luisteraar – een obstakel gecreëerd door de oorspronkelijke pianopartij vrijwel intact te laten, terwijl de zangstem uiteraard ontbreekt. Terwijl het nu juist die zangstem is die voor het sterk oplichtend, contrasterend effect zorgt ten aanzien van de nogal volle pianopartij. Dat is een aspect dat geen enkele pianist kan oplossen, zelfs Rudolf Buchbinder (*1946) niet. Geen enkele twijfel erover: Buchbinder staat garant voor uitgesproken idiomatische vertolkingen en zijn spel is door de microfoons op ideale wijze gevangen. Vanuit die optiek is dit zonder meer een topproductie. De enige bottleneck zijn evenwel Regers recht-toe-recht-aan transcripties, wat mij althans doet verzuchten dat het origineel, het lied, de voorkeur verdient boven deze transcripties.