5 oktober Sint-Romboutskathedraal Mechelen
7 oktober Sint-Jan-de-Doperkerk in Leuven
De jonge Belgische koordirigent, componist, muzikant en docent Koen Vits (1989) staat gretig in het leven. Hij is de gedreven dirigent van het Mannenkoor Terpander, het Gemengd Koor Tourdion en het Leuvens Alumnikoor. Met dit laatste brengt hij op 5 oktober in de Mechelse Sint-Romboutskathedraal en op 7 oktober in de Sint-Jan-de-Doperkerk in Leuven het concert ‘Quasi Nix’. Een misleidende titel want het publiek krijgt een goedgevuld programma rond de prachtige ‘Messe pour double choeur a capella’ van de Zwitsers/Nederlandse componist Frank Martin (15 sept. 1890 – 21 nov. 1974), verder werk van de Franse componisten Maurice Duruflé (11 jan. 1902 – 16 juni 1986), Francis Poulenc (7 jan. 1899 – 30 jan. 1963) en Olivier Messiaen (10 dec. 1908 – 27 april 1992). Met de nodige vitaliteit begint hij dit nieuwe seizoen aan tal van boeiende uitdagingen.
-Uw agenda en creatieve spankracht doen even naar adem happen. Dirigent van maar liefst 3 koren!
Het is inderdaad een drukke periode. Het zijn in totaal 6 koren als je de koren van de Academie erbij telt.
-U studeerde koordirectie en compositie aan het Lemmensinstituut in Leuven. Van waar die fascinatie en interesse? Het is meer een niche die weinig studenten kiezen.
Dat is waar en dat was ook niet het oorspronkelijke plan. Het reguliere onderwijs lag mij niet. Ik ben naar het Lemmensinstituut gegaan, het was de ideale uitlaatklep voor alles wat er in mij aan muzikaliteit borrelde. Eerst de secundaire afdeling, vervolgens ben ik doorgestroomd naar de hogere afdeling. Ik had de intentie muziekpedagogie te studeren. In die tijd kreeg je de eerste twee jaren alle theoretische richtingen: pedagogie, therapie, compositie en directie allemaal samen en vanaf het derde jaar moest je een keuze maken. In mijn tweede jaar hebben we twee grote koorprojecten gedaan. Het eerste was ‘A Sea Symhonie’ van Vaughan Williams (12 okt. 1872 – 26 aug. 1958), zijn eerste symfonie, een schitterend werk. Ik vond het geweldig om mee te zingen. Het tweede project was muziek van de overleden directeurs van het Lemmens’: Lemmens zelf, Tinel, Desmet, Van Nuffel. Vyverman, enz. Daar stond een man voor die mij zo inspireerde. Hoe hij met het koor werkte, zijn leiderschap en visie. Bij mij groeide het inzicht: dat wil ik ook kunnen. Met een heel klein hartje ben ik naar die grote meneer, Kurt Bikkenbergs, gestapt met de vraag: “Kan ik alstublieft deel uitmaken van uw studenten?”. Hij heeft mij geaccepteerd en zo is de bal aan het rollen gegaan. Hij heeft mij ook geïnspireerd om compositie te gaan studeren.
-Wat is het moeilijkste aan het dirigentschap?
Doorzettingsvermogen, mensen inspireren, boven zich uit tillen én… het verlengde daarvan, de dirigent die zich uiteindelijk overbodig maakt. Die zo pedagogisch onderlegd met zijn mensen kan werken dat hij bij wijze van spreken een partituur kan uitdelen en het koor gaat ermee aan de slag. Dat is het ultieme doel. Zo ver geraken is natuurlijk nog iets anders. Als dirigent moet je ook over een uitstekende lichamelijke conditie beschikken.
-De koren van de Academie terzijde gelaten dirigeert u drie koren? Wat is hun uniciteit?
Het zijn drie compleet verschillende koren. Alle drie met een heel eigen manier van werken. Qua repertoire zijn er soms overlappingen. Het gemengd koor Tourdion en het Alumnikoor werken heel projectmatig. Ik kies natuurlijk muziek die aan de technische capaciteiten van de verschillende koren is aangepast en in de smaak valt van de mensen die er zingen.
-Is het voor de koorleden puur een zinnige vrijetijdsbesteding of zijn het muzikaal onderlegde zangers?
Het zijn allemaal amateur zangers, maar er zitten er heel wat bij die heel wat koorbagage hebben. Die al jarenlang in koren zingen, zelfs al in een kinderkoor gestart zijn.
-Zingen geeft mensen toegang tot een andere dimensie in zichzelf.
De stem is het meest pure instrument dat er bestaat. Het is het enige instrument dat echt van binnenuit komt. Eigenlijk ben je, bij manier van spreken, je ziel aan het verklanken. Op die manier kan muziek ook gemakkelijk ingang vinden bij het publiek. Het geraakt sneller emotioneel betrokken.
-Ook de magie van stemmen die in elkaar verstrengelen.
Ja, een puur menselijk geluid. Geen geluid dat door trillingen in een stuk koper is voortgebracht, of door toetsen en hamertjes op snaren. Maar echt gewoon een klank die wordt voortgebracht door het menselijk lichaam en emotioneel ingekleurd wordt.
-‘Quasi Nix’ wordt de sprankelende opening van de seizoenskalender van het Alumnikoor.
Eigenlijk was het concert gepland in maart vorig academiejaar. Normaliter starten we een project in oktober en sluiten in de lente af met een concert. Van november tot februari waren evenwel alle kooractiviteiten stilgelegd. De coronapandemie heeft voor vertraging gezorgd. We hebben noodgedwongen het concert moeten uitstellen. Het is de afsluiter van een project.
-Vertel eerst wat meer over het Alumnikoor.
Het Alumnikoor bestaat vooral uit oudgedienden van het Leuvens Universitair Koor. Mannen en vrouwen die de koormicrobe te pakken hebben en er graag een vervolg aan breien. Zo is het ontstaan. Ik heb zelf het Universitair Koor gedirigeerd. In mijn eerste jaar heb ik de mis van Martin uitgevoerd. Toen waren er drie leden die de wens uitspraken om verder te kunnen zingen. Ze hebben mij gevraagd om samen een nieuw koor op te starten.
-Frank Martin is hier bij ons voor velen een vrij onbekende naam. Geboren in Genève in 1890. Een belangrijk deel van zijn leven, namelijk van 1946 tot zijn dood in 1974 verbleef hij in Naarden, in Nederland.
Dat klopt. Hij heeft ook muziek geschreven die niet altijd even toegankelijk is. Het is geen easy listening.
-In weerwil van zijn veelzijdige stilistische oriëntatie was zijn grote leermeester Johann Sebastian Bach.
De harmonische perfectie van Bach spreekt aan. Zeker de schat aan religieuze muziek die Bach heeft nagelaten. Martin was ook een enorm diepgelovige man. Bach is de inspiratiebron voor velen, denk ik.
-Bij onze Noorderburen is Frank Martin geen onbekende. Bernard Haitink, jaren dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest van Amsterdam, heeft menig werk van Frank Martin gedirigeerd.
Omdat hij er zovele jaren resideerde, zijn derde vrouw was een Nederlandse, is hij natuurlijk beter bekend in Nederland. Zijn woning is nu trouwens omgevormd tot het Frank Martin Museum.
-Het concert wordt aangekondigd als ‘Quasi Nix’. Hoe zijn jullie tot die titel gekomen?
Dat is dankzij de koorleden die de koppen bij elkaar hebben gestoken rond de naam die het project moest krijgen. Het komt letterlijk ook uit een werk van Duruflé dat we zingen. Maar de titel slaat eerder op de verstilling in de muziek. Het is een behoorlijk zwaar programma. In die zin: het is geen jubelend of uitgelaten concert. Het draait allemaal meer om introspectie.
-Martin was de overtuiging toegedaan dat kunst -en muziek in het bijzonder- tot oogmerk heeft de mens boven het dagelijkse uit te tillen en even in een betere wereld te laten vertoeven. ‘Quasi Nix’ is de vlag die deze lading dekt.
Helemaal. Het programma baadt in een spirituele context. Vier componisten van oud naar jong. Ze hebben stuk voor stuk diep gelovige muziek gecomponeerd. Dat is voelbaar. Het is muziek waar je in vertoeft door een klankbeeld dat gemaakt wordt door de bezieling die in de muziek zit. Los daarvan, samenzang op zich heeft al iets magisch. Het dompelt de luisteraar in een zee van klanken.
-Het publiek wordt bespeeld, niet alleen met een tot de verbeelding sprekende titel ‘Quasi Nix’, maar de nieuwsgierigheid wordt verder geprikkeld: Frank Martin schreef een indrukwekkend muziekstuk dat nooit mocht worden uitgevoerd. Het bleef 40 jaar in de la liggen. Toen dat toch gebeurde in de jaren ‘60, stond het publiek aan de grond genageld.
Dat is promo-talk van de bovenste plank!
Ja, en daar is niets aan gelogen. Langs de ene kant: iedereen die de muziek hoort wordt gegrepen. Het is zo’n pakkende, zo’n gevoelsmatige muziek. De monden vallen letterlijk open. Aan de theoretische kant anderzijds, klopt het langs alle kanten. Het is schitterend, ambachtelijk geschreven. Martin schreef het als een uiterst persoonlijke alliantie met God. Hij heeft ‘Messe pour double choeur a capella’ gecomponeerd vanuit zijn persoonlijk geloof. De compositie heeft hij jarenlang in de bovenste lade van zijn bureau bijgehouden tot uiteindelijk een van zijn vrienden hem heeft kunnen overtuigen om het in de jaren ’60, veertig jaar na de compositie in de jaren ’20, de eerste keer uit te voeren.
-Was het zijn bedoeling dat dit werk aan de stilte en vergetelheid moest worden overgeleverd?
Ja, het was iets tussen hem en God. Verder had er niemand zaken mee.
-Het koor zingt over verlangen en peppen de vibraties op.
Absoluut, er zit bijna meer tussen de noten en de notenbalk dan op de notenbalk zelf.
-U haalt er dan nog drie toonaangevende componisten uit de vorige eeuw bij om een totaalprogramma te creëren. Uit welk oogpunt heb je specifiek voor die drie gekozen?
Deels vanuit het oogpunt geloof. Het geloof was voor Martin heel belangrijk, het was een anker voor hem. Dat komt absoluut tot uiting in zijn mis en prachtig oratorium. Zo kom je ook naadloos bij Messiaen, die eveneens een diepgelovig man was. Hij heeft veel orgelmuziek geschreven en koormuziek. We zitten automatisch ook bij Poulenc. Hij worstelde heel zijn leven met een tweestrijd: dat heel flamboyante en bon-vivant leven en aan de andere kant het heel verstilde en diepgelovige leven. Poulenc die op pelgrimstocht door Frankrijk trok nadat een van zijn beste vrienden was overleden. Duruflé zit daar ook perfect tussen als componist die enorm nauwgezet werkte en die bijna heel zijn leven in dienst van de kerk heeft gewerkt.
-U componeert ook zelf. Koorwerk creëren, is dat een beetje toveren met klank en taal?
Zo zou men het kunnen omschrijven. Alhoewel, Ravel heeft heel mooi bewezen dat alle koormuziek niet tekst hoeft te hebben. Het componeren van koormuziek is wel iets helemaal anders dan instrumentale muziek. Eén van de facetten: je bent altijd bezig met een tekst. Enerzijds de heel theoretische facetten: de woordaccenten, welke tekst ga ik herhalen, hoe ga ik de tekst verdelen, enz. Aan de andere kant zit je ook met de boodschap van de tekstschrijver. Hetgeen hij wil vertellen maar niet altijd letterlijk in de woorden zit, maar ook weer tussen de lijnen. Een boodschap die je in de muziek net wil dienen of tegenwerken, of wat dan ook. Zowel puur theoretisch als op het poëtische vlak bepaalt de tekst voor een groot deel ook de muziek.
-U componeert zelf ook, instrumentale muziek of koormuziek?
Enkel koormuziek. Tijdens mijn opleiding heb ik als vingeroefening enkele instrumentale muziekwerken geschreven. Na mijn derde bachelor heeft mijn toenmalige docent gezegd: “Ik denk dat je beter verandert van docent.” Jeroen D’hoe schrijft naast instrumentale muziek ook wel vocale muziek voor solozangers, maar heel weinig koormuziek. Dan ben ik overgeschakeld naar Kurt Bikkembergs. Als er iemand weet hoe je voor koor moet componeren dan is hij het wel.
-Hoe zou u het concert ‘Quasi Nix’ promoten?
De sterkte van dit concert: het is een verstilling die voor heel wat mensen een welkome verademing zal zijn, een contrast met het dagdagelijkse leven waar we overrompeld worden door geraas, gehol en geluid. De vier componisten maken hoorbaar wat muziek vandaag voor ons kan betekenen, tot rust kan brengen en misschien ook in contact met een hogere dimensie in deze hectische tijden.