Na de epigonen van de Veristische opera, brachten de componisten van de zogenaamde “Generatie van de Tachtigers” (d.w.z. Casella, Pizzetti, Alfano, Respighi en Malipiero) nieuwe lymfe in de Italiaanse instrumentale muziek van de twintigste eeuw. Deze componisten hadden een degelijke academische opleiding genoten; zij stonden zowel open voor de herontdekking van het Italiaanse muzikale erfgoed uit het verleden, als voor de nieuwigheden die elkaar opvolgden in de premières van de Parijse theaters.
Wat deze componisten gemeen hebben is de herontdekking en de studie van de Italiaanse instrumentale muziek die tussen de zestiende en de achttiende eeuw is geschreven (van Monteverdi tot Vivaldi, en van Gabrieli tot Frescobaldi), het behoud van de tonaliteit, en de toevoeging van elementen die gebonden zijn aan modaliteit en chromatiek.
Onder deze componisten, ook al waren zij minder vernieuwend dan Malipiero en Ghedini, bevinden zich ook Mario Barbieri en Giuseppe Rosetta. Giulio Viozzi, uit Triëst, was daarentegen in staat een stijl uit te werken met krachtige chromatische trekken.
Ook al zijn alle hier voorgestelde stukken geschreven tussen 1953 en 1984, toch kunnen we niet spreken van avant-gardemuziek. Er zijn geen grafische formules die gebonden zijn aan nieuwe muziek, er is geen sprake van het loslaten van toonsoorten, die daarentegen nog duidelijk aanwezig zijn. Alles kan veeleer worden begrepen in het kader van de nieuwe stromingen van de Italiaanse instrumentale school na de Tweede Wereldoorlog. De schaduw van Casella en van zijn brede Europese visie hangt over al deze werken. Deze stroming kan dan ook met recht “Italiaans modernisme” worden genoemd.
*Als u een aankoop doet via bovenstaande link krijgen wij een kleine vergoeding. Zo kunnen we u blijven voorzien van recensies en artikelen. Door iets via onze link te kopen, steun je ons in het schrijven van nieuwe artikelen. Producten worden voor jou nooit duurder als je gebruikmaakt van onze links.