Deel I: Een crash course in Offenbach’s onafgewerkte zwanenzang
Jacques Offenbachs Les Contes d’Hoffmann (1891) is in de operawereld een unieke compositie. De originele productievorm en partituur zijn iets waar ieder operahuis maar naar kan raden. Het creëert een speciale (opera)situatie.
Als voorlaatste opera van het jaar 2023 bracht de Opéra Royal de Wallonie-Liège haar interpretatie op de collectie aan unieke tableaus van Offenbach, onder leiding van Giampaolo Bisanti. Het was een duik in de geest van de kunsten, de uiteindelijke essentie van deze opera.
Leven de lusten, leven de kunsten
Les Contes d’Hoffmann is bij aanvang een studie van het leven voor de kunsten en voor de aardse lusten. In de tweede helft van de negentiende eeuw – de periode waarin het idee van de getormenteerde genie zijn hoogtepunt kende – is dit iets dat vanzelfsprekend bestudeerd en uitgepuurd werd. Hoffmann is zo’n studie. Het is een opera, en tegelijkertijd een verzameling van de meer existentiële werken van auteur E.T.A. Hoffmann. Deze laat, als een cirkel van wedergeboorte, steeds dezelfde personen – in een ander jasje – terugkomen.
Niet alleen de inhoud van Hoffmann is complex, maar ook diens achtergrond. Het werk is niet voltooid door Offenbach zelf. De componist overleed in 1890. Daarnaast heeft de compositie te maken gehad met, onder andere, twee branden en meerdere herschrijvingen door verschillende operahuizen en uitvoerders. Het resultaat? Een opera waarbij niet alleen de inhoud een puzzelstuk is, maar ook de uitvoering zelf.
Iedereen kent de befaamde “Barcarolle” uit de Giulietta-akte (akte drie). Dit duet, met zijn romantische gondelmelodie, heeft op een bepaald punt zelfs in de Antonia-akte (akte twee) gestaan, als een lied tussen moeder en dochter. Waarom? Het viel in de vroege twintigste eeuw soms moeilijk te plaatsen dat er een deel was dat over demonische liefde en lust handelde (Giulietta). Het resultaat was dat iedereen Hoffmann – in zijn episodische, onafgewerkte vorm – ging behandelen als een puzzel naar eigen smaak.
Maar deze episodische vorm is nu net de charme van deze opera. Het geeft het publiek keer op keer een nieuwe reflectie op het idee van de liefde, en hoe blind iemand hierin kan zijn. Het schenkt een blik op hoe verankert het idee van de bovennatuurlijke genie in de negentiende eeuw wel niet was. En uiteindelijk is het ook een aangename opera om in meegesleurd te worden, met zijn spannende kwartetten, soap-serieachtige drama en mysterieuze muzikale intriges.
Nous sommes les amis des hommes
In Les Contes d’Hoffmann speelt er altijd een mix van realiteit en illusie die met elkaar verweven zijn. Hoffmann de dichter (tenor Arturo Chacón-Cruz) is de centrale speler. Zijn object van affectie? De sopraan Stella (sopraan Jessica Pratt) in al haar vormen: Olympia, Antonia en Giulietta. Haar tegenstander? De kunst in levende vorm: La Muse (mezzosopraan Julie Bulianne), vermomd als Nicklausse. De antagonist is dan weer Lindorf (bas-baritone Erwin Schrott), vertaald naar verschillende figuren (Spalanzani/Miracle/Dapertutto), maar altijd in dezelfde rol. Deze vier vormen de kern die het spel in actie zetten en uiteindelijk concluderen.
De opening, het koorstuk “Glou, Glou,” is een introductie tot de setting. Zwevende stemmen – die van de vele dranken genuttigd in de bierkelder die avond – benoemen zichzelf als de vrienden van ieder mens. Het is de bedoeling dat niemand zich kan vergissen in het feit dat Les Contes d’Hoffmann wel degelijk een confrontatie is tussen het zichtbare (aardse) en dat wat speelt in de harten en hoofden van de betrokkenen. Wat volgt is de introductie van La Muse. Oudere versies missen soms dit gedeelte, waardoor de opera minder esthetisch en meer een episodische (soap)serie wordt. Maar, Hoffmann is meer dan de verhaling van een verliefde dwaas die zich om de tuin laat leiden door een robot (Olympia, akte een), een onschuldige diva (Antonia), en een schaamteloze courtisane (Giulietta). Les Contes d’Hoffmann is een spel van keuzes. Hoffmann kan ervoor kiezen zijn aardse verlangens te overstijgen of verloren te raken hierin.
Deze opera bespreken vereist meer dan alleen maar een oppervlakkige introductie. Daarvoor is ze te complex. Alles volledig behandelen is lastig, maar hiermee is nu een beknopte bespreking gegeven. Hieronder volgt de daadwerkelijke interpretatie van ORWL’s Les Contes d’Hoffmann (2023).
Deel II: ORWL’s Les Contes d’Hoffmann (2023)
Elke uitvoering van Les Contes d’Hoffmann is, vanwege de aard van de compositie en diens geschiedenis, een individuele casestudy. In elke operaproductie wordt er geplakt, geknipt en gemodificeerd waar nodig. Bij de productie van de ORWL (Luik) is dat niet minder het geval.
De aktes
De productie van Luik maakte alvast een interessante keuze: het weglaten van de introductie van Olympia (“Mesdames et messieurs, je vous présente ma fille Olympia”) in de eerste akte. Het verwijderen van dit gedeelte, met haar toespeling op Olympia’s befaamde “oui’s” (de eerste signalen dat er iets niet klopt met haar), en het contrast van het koor en Spalanzani tegenover de sceptische Nicklausse, is een speciale keuze geweest. Direct overgaan op Olympia’s aria, “Les oiseaux dans la charmille,” gaf een heel bevreemdend gevoel. Voor deze recensent was het een vreemd idee, gezien wat dit stuk aan het publiek meegeeft, maar des goûts et des couleurs, on ne discute pas, zeker? Het geeft alvast een teken van eerder persoonlijke visies dan historisch getrouwe interpretaties. De interpretatie van de vrouwen uit het koor als poppen/robots leek dan weer een leuke knipoog naar de bekende filmproductie The Tales of Hoffmann (Powell en Pressburger, 1951).
De Giulietta-akte had dan alweer het omgekeerde effect en kreeg voor een keer niet de stiefmoederlijke behandeling die wel eens vaker voorkomt. Dit kan ik alleen maar toejuichen. Als er in een deel geknipt wordt, dan is het deze. Luik heeft haar best gedaan om een evenwicht te creëren tussen de drie centrale aktes. De aanwezigheid van zowel “Scintille, diamant”(Dapertutto/Lindorf), als het sextet “Hélas! Mon coeur s’égare encore!” gaf de akte de nodige vulling die het soms mist tegenover de twee voorafgaande aktes. Giulietta komt op het einde bij sommige operahuizen soms zonder zuurstof te zitten, maar dit is niet het geval bij Luik. Antonia (akte twee) was de meest puristische uitvoering van de drie vrouwen. Dit is vaker zo.
De stemmen
Sopraan Jessica Pratt had geen gemakkelijke opgave. Het vertolken van de drie primaire aktes vereist drie keer een ander stemtype. Olympia is een lyrische coloratura-sopraan, terwijl Antonia en Giulietta beiden van een meer dramatische aard zijn. Alhoewel de aangehouden hoge noten bij Olympia soms een interessante keuze waren, wil ik zeker meegeven dat haar fijne controle van dynamiek en haar dramatische vocale sterkte bij de andere twee stemmen smaakten. Pratt scheen op het vlak van en dramatische interpretatie en klanksterkte, wat haar op het vlak van de twee meer dramatische rollen een sterke vertolker maakte. Twee van de drie, en het uithouden van de gehele opera (3u40min!), het is zeker een applaus waard.
Mezzosopraan Julie Boulianne (La Muse/Nicklausse), bas-baritone Erwin Schrott (Lindorf en interpretaties) en tenor Arturo Chacón-Cruz (Hoffmann) droegen hun respectievelijke rollen gedegen. Boulianne haar lagere, maar heldere stem was een perfect contrast met Pratt. Nicklausse is een rol die niet onderschat mag worden, want deze contrasteert met de rest van de vrouwenrollen. In dit geval was het alvast geslaagd. Schrott en Cruz, als tegenpartijen, hadden de opdracht op dezelfde manier begrepen. De dreigende basstem van Schrott scheen in de Antonia-akte, waarin hij Docteur Miracle scherp neerzette.
Om nog een speciale vermelding te geven: mezzosopraan Julie Bailly schitterde als La Voix de la Mère. Het slottrio “Chère enfant que j’appelle” confronteert Antonia met de “geest” van haar moeder, en met haar eigen dodelijke verlangens (om te zingen). De moeder komt maar kort voor, en heeft dus weinig tijd om een indruk na te laten. Bailly schitterde als de stem uit het verleden, helder in haar laagtes, maar met een dreigend hoekje. Vergeet niet, het is Docteur Miracle die de band tussen dochter en moeder teweegbrengt, uiteindelijk. Zelfs het graf is niet veilig van Miracle’s demonische krachten. Om zo kort een indruk na te kunnen laten, dat mag tellen.
ORWL’s Les Contes d’Hoffmann bracht een eigen versie op deze mythische opera, met als begin- en slotstuk de stem van La Muse, de (overwinnende) kunsten. Deze opera zeker een geapprecieerde productie, met toch een aantal sterke momenten. Het operahuis en de uitvoerders hebben allen een belangrijke bijdrage geleverd aan het doen (her)leven van Hoffmann’s epische verhalen!
WAT: Les Contes d’Hoffmann (1891) van Jacques Offenbach.
WIE: Giampaolo Bisanti (dirigent), Stefano Pace (regisseur), Stefano Poda (Mise-en-scène), Arturo Chacón-Cruz, Jessica Pratt, Erwin Schrott, Julie Boulianne, Luca D’allamico, Vincent Ordonneau, Samuel Namotte, Valentin Thill, Julie Bailly, Roger Joakim, Jonathan Vork, Orchestre et choeurs de Opéra-Royal de Wallonie-Liège.
WAAR: Opéra-Royal de Wallonie-Liège.
WANNEER: 19 november 2023 t.e.m. 2 december 2023;
gezien op 26 november 2023.