Op 9, 10 en 12 februari speelt het Koninklijk Concertgebouworkest drie zeer bijzondere concerten met ere-gastdirigent Iván Fischer. Voor het concert op 9 februari zitten de musici van het orkest in het midden van de Grote Zaal, gegroepeerd rondom de dirigent, met daartussen een deel van het publiek. De rest van het publiek zit rond het orkest. Op 10 en 12 februari speelt het orkest zoals gewoonlijk op het podium.
De Grote Zaal als tijdmachine
Het programma van de drie concerten is nauw verbonden met de geschiedenis van Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest. Het bevat een kort werk van elk van de zeventien componisten wier namen staan op de cartouches (naambordjes) langs het balkon in de Grote Zaal (nog eens 29 namen staan op de muren erboven). Aangezien de meeste van deze namen in de jaren 1920 zijn toegevoegd, vertegenwoordigt het programma in hoge mate de tijdgeest van honderd jaar geleden. Zoals dirigent Iván Fischer het zegt: “Het is een tijdmachine”. De stukken op het programma worden gespeeld in de volgorde waarin de namen van de componisten op de balkons staan, van rechts naar links – van Dvořák tot Stravinsky. Sopraan Anna Prohaska soleert in liederen van Richard Strauss, Alphons Diepenbrock, Max Reger en Maurice Ravel.
Sommige van deze zeventien componisten zijn vandaag de dag nog steeds beroemd. Een deel uit Anton Bruckners ‘Symfonie nr. 0′ in D Mineur staat op het programma, evenals Blumine van Gustav Mahler, dat oorspronkelijk een symfoniedeel was. Andere componisten, zoals Cornelis Dopper, Julius Röntgen en Bernard Zweers, zijn minder bekend.