Een dirigent met wortels en visie
Vooraleer Yannick Nézet-Séguin op 1 januari 2026 de harten sneller zal doen slaan tijdens het Nieuwjaarsconcert met de Wiener Philharmoniker, was hij op maandag 23 juni te gast in BOZAR te Brussel, dit keer aan het roer van zijn geliefde Orchestre Métropolitain de Montréal.
Het is geen toeval dat ik hier met nadruk “zijn” gebruik, want deze keuze is meer dan weloverwogen. In 2000, toen Nézet-Séguin nog een relatief onbekende 25-jarige was, besloot het orkest, met een gezonde dosis durf, hem tot artistiek directeur aan te stellen. Niemand kon toen voorspellen dat hij zich zou ontwikkelen tot één van de meest gevierde dirigenten van onze tijd: chef-dirigent van de Metropolitan Opera in New York, dirigent van het legendarische Philadelphia Orchestra, en een vaste waarde in de internationale muziekwereld. En misschien is het wel het mooiste bewijs van zijn integriteit dat hij, ondanks alle glorie, nooit de band met zijn orkest in Montréal heeft verbroken. Het zegt iets over de man én de muzikant, dat hij zijn wortels zo trouw blijft. In de wereld van de klassieke muziek, waar de verleidingen van grote roem om de hoek loeren, is dit niets minder dan uitzonderlijk.
Een gemeenschap die één adem haalt
Als je het geluk hebt om naar dit orkest te luisteren, voel je meteen wat de kracht van een hechte gemeenschap kan betekenen. Van de eerste noot af is het duidelijk: hier spreekt de muziek met één stem, één hart. De uitvoering is doordrenkt van enthousiasme, het orkest ademt samen, speelt met een glimlach en een energie die onmiskenbaar voortkomt uit een band die jarenlang gesmeed werd. Je merkt dat deze muzikanten niet zomaar collega’s zijn, maar zielsverwanten, perfect op elkaar ingespeeld. En dat is precies waar wij, het publiek van vanavond, zo dankbaar van mogen genieten.
Ravels La Valse: dansend failliet en meesterlijk cynisme
Het concert begon met een opener van formaat: La Valse van Maurice Ravel (1875-1937). Al van de eerste klanken af weet Nézet-Séguin de majestueuze flow van de wals tot leven te brengen, maar het is vooral zijn vermogen om het diepere cynisme van dit werk te doorgronden, dat indruk maakt. Met een verfijnde subtiliteit en een scherpzinnige gevoeligheid weet hij de klankwereld van Ravel niet alleen te vertalen, maar ook te intensiveren. Naarmate het stuk voortschrijdt, ontvouwt zich een wervelstorm van klank, die niet enkel de oorverdovende pracht van de wals uitbeeldt, maar ook de ontmaskering van een maatschappij die ten onder gaat in haar eigen pracht en praal. Het is een dansend failliet, een onverbiddelijke aanklacht die de teloorgang van een tijdperk aan de kaak stelt – en die vanavond zo meesterlijk in een crescendo van klankgeweld het publiek in vervoering bracht.
Spirituele contemplatie in Eko-Bmijwang
Wat volgde, was een bijzonder actuele toevoeging aan het programma: Eko-Bmijwang (Aussi longtemps que la rivière coule), een werk uit 2025 van de Canadese componiste Barbara Assiginaak (°1966). In deze klankmeditatie — een herinnering die zich ontvouwt als een droom, geboren uit de tijd op het water — liet Assiginaak haar diepe spirituele verbondenheid met natuur en traditie op subtiele maar indringende wijze doorklinken. Als pendant na het monumentale geweld van Ravel vormde dit werk een verademing, een verstilde tegenstem die een ander soort kracht toonde: die van contemplatie en verbondenheid.
De slagwerkers kregen de ruimte om hun verfijnde gevoelswereld te laten spreken, zonder ooit te forceren. Vogelgeluiden, door verschillende orkestleden met een grote naturel tot leven gewekt, gaven het geheel een luchtige, haast etherische glans. De pipigwan, de traditionele fluit van de Odawa’s, klonk daarbij als een stem uit een andere tijd – een tijd waarin de mens nog luisterde in plaats van te heersen.
Wat echter het meest bijbleef, was de verstilling aan het slot. Alsof plots, midden in het luisteren, de klok ophield met tikken. Een muzikaal moment van bewustzijn: is dit de waarschuwing dat we onze houdbaarheidsdatum allang overschreden hebben? In haar toelichting schrijft Assiginaak dat de mens niet geroepen is om de geest van het water te domineren, maar om ermee in harmonie te leven. Die boodschap werd vanavond in klanken geëtst, fragiel maar onontkoombaar.
Alexandre Kantorow en Saint-Saëns: een solistische triomf
Alexandre Kantorow, wiens ster hoog schittert aan het pianistenfirmament na het behalen van de eerste prijs op de 16de Internationale Tsjaikovski-wedstrijd in 2019, vervoegde het orkest nadien in het Tweede Pianoconcerto van Camille Saint-Saens (1835-1921), een werk dat veel te zelden in de orkestzalen weerklinkt.
De ware kracht van dit concerto ligt in de onberispelijke balans tussen expressieve lyriek en indrukwekkende virtuositeit. Kantorow liet ons dit werk sneller beleven dan we gewend zijn van zijn cd-opname, maar niets van de intensiteit ging verloren. Integendeel. Het werd een muzikale rollercoaster die tegelijk intens, briljant, subtiel en vederlicht was, vol joie de vivre. Hoewel we een uitgebreid symfonisch orkest voor ons hadden zitten, klonk het dankzij Nézet-Séguins energieke en accurate dirigeerstijl nooit log. Van begin af aan was het publiek getuige van een spraakmakende symbiose tussen solist en orkest.
Het moment waarop Kantorow zijn pianospel naar ongekende hoogtes tilde, was in de delicate schoonheid van het tweede deel, het Andante. De transparantie van de pianolijnen – ogenschijnlijk eenvoudig – verstopte een diep emotioneel universum. Terwijl de orkestklanken omarmend als fluweel over deze beweging zweefden, ontroerde Kantorow ons met zijn sublieme interpretatie van de introspectieve toon van dit deel. Saint-Saëns componeerde hier een meesterwerk van intimiteit, waarin de piano zich niet uitleeft in flamboyante sprongen, maar zich als een zanger manifesteert, in verleidelijke dialoog met het orkest. Het moment waarop de melancholie van de Franse romantiek zich openbaarde, was een ervaring die elke luisteraar diep raakte. Charmant was trouwens het moment op het einde van de tweede beweging toen Kantorow glimlachte en bij het publiek zelfs een lach weerklonk.
Van de dramatiek van het eerste deel tot de intieme lyriek van het tweede, en de verkwikkende vitaliteit van het derde, blijft dit pianoconcert één van de meest gewaardeerde parels uit de romantische pianoliteratuur. Dit concert is niet zomaar een technische uitdaging voor de pianist, maar zelfs een ware test voor de kunstenaar. Dit werk vraagt om de juiste balans tussen virtuositeit en emotionele expressie, een kwaliteit die Kantorow in overvloed bezit. In zijn handen ontvouwde de grandeur van dit concerto zich volledig, in al zijn ontroerende schoonheid en technische verfijning.
Ook mooi was het feit dat Nézet-Séguin zich voor het bisnummer gewoon in het orkest zette. Maar al te goed wist hij dat er nog iets moois zou geserveerd worden: de pianotranscriptie van Mon coeur s’ouvre à ta voix uit Saint-Saens’ “Samson et Dalila” (door Nina Simone).
Sibelius’ Tweede Symfonie: een monument van levensdrang en berusting
Wie na de pauze de openingsmaten van Jean Sibelius’ (1865-1957) Tweede Symfonie hoort, zou zich nauwelijks kunnen voorstellen dat deze muziek geboren werd uit persoonlijk verlies. In 1902 voltooide de componist dit werk, in de nasleep van de dood van zijn dochtertje en de zelfmoord van zijn schoonzus. Dat hij, in het hart van zo’n innerlijke duisternis, muziek wist te schrijven die zindert van levensdrang, verwondert én ontroert.
Deze Symfonie is meer dan een klankgedicht. Het is een werk waarin het persoonlijke lijden zich vermengt met het nationale bewustzijn van een volk dat aan de vooravond staat van zijn zelfstandigheid. De Finse dirigent Osmo Vänskä vatte het ooit kernachtig samen: “De Tweede Symfonie heeft een directe link met onze strijd voor onafhankelijkheid, maar spreekt tegelijk over de innerlijke strijd, de crisis en het keerpunt in het leven van een individu.” Juist die dubbele gelaagdheid — het intieme én het collectieve — kreeg in deze uitvoering onder Nézet-Séguin een indrukwekkende gestalte.
Vanaf de eerste noot was het duidelijk: hier werd geen partituur afgewerkt, maar een verhaal verteld. Een verhaal dat ademhaalde. Je voelde de intensiteit waarmee ieder orkestlid geleidelijk aan zijn plaats innam in dit klankuniversum – niet als solist, maar als klankwever. Opmerkelijk was de kracht en helderheid van de contrabassen, die als een onderstroming de bewegingen stuwden — discreet, maar onmisbaar.
De eerste beweging, Allegretto, kwam tot leven met een vanzelfsprekendheid die enkel mogelijk is bij diep doorvoelde muzikaliteit. Het initiële motief – zo schijnbaar eenvoudig – werd omgevormd tot een symfonische schakel van groei, hoop en verwachting. Het was alsof de Finse meester de muziek liet spreken met een innerlijke noodzaak, als ware het een natuurkracht. Toch mocht het in dit deel net iets minder gericht zijn op klankschoonheid alleen. De ware diepgang kwam pas in het tweede deel.
Dat tweede deel, Andante ma rubato, bracht een sfeer van introspectie. Hier sprak de Dood met een fluisterstem. Don Juan was nabij – niet in flamboyante bravoure, maar in existentiële twijfel. Het orkest wrong zich wonderwel door deze muziek alsof het zichzelf bewoog door een droom, of een herinnering. Bij de eerste uitroep, bracht Nézet-Séguin de muziek doeltreffend tot stilstand. In mijn geest verscheen het beeld van C.D. Friedrichs monnik, turend naar een onbegrensde zee. Hij slaakte een kreet, een ijzingwekkende kreet, die de wereld even met verstomming sloeg en in ontzetting achterliet.
Dan volgde een scherzo van bijtende energie. Vivacissimo. De strijkers raasden als poolwinden over een bevroren meer, maar Nézet-Séguin bood ons ademruimte in een trio dat ons naar pastorale hoogvlaktes voerde, als waren het rustpunten tijdens die stormachtige tocht.
En dan – zonder onderbreking – gleed het slotdeel binnen. Allegro moderato, jawel, maar met een grandeur die de hemel scheen open te breken. En opnieuw weerklonk het bekende motief, nu in een transfigurerende glorie. Nézet-Séguin nam ons mee naar een climax die niet schreeuwde, maar zinderde. Niet overweldigde, maar overwon, én dan bracht hij effectief de muziek weer doordacht tot stilstand, vooraleer de treurmars weerklonk. Heel wat dirigenten walsen door die passage, maar niet zo bij Nézet-Séguin die de diepe angst en droefheid een stem gaf, om dan fulminant te eindigen, maar met een bitterzoete ondertoon, want de zon keert niet echt weer…
Deze uitvoering gaf gestalte aan een muziekstuk dat niet luid roept, maar diep spreekt. Dat geen glans toont, maar gloed verspreidt. Sibelius’ Tweede werd vanavond een monument – niet van steen, maar van klank, waarin verdriet, hoop, strijd en berusting samenkwamen in één ademtocht.
Een sprankelend slot
Nézet-Séguin richtte zich tot het publiek: In een wereld waarin men ’s ochtends vaak met zorg het nieuws opent, wilde hij afsluiten met een glimlach. Met de sprankelende ouverture uit Candide van Leonard Bernstein (1918–1990) schonken hij en het orkest het publiek een moment van lichtheid en vreugde — een meesterlijke afsluiter.
Met dit concert bracht BOZAR haar muzikale seizoen 2024–2025 tot een slotakkoord dat nazindert. Het bleek niet alleen een triomf voor het Brusselse publiek, maar tevens het vertrekpunt van een Europese tournee voor orkest en dirigent. Dat deze reis een feestelijke zegetocht langs de grote concertzalen van het continent wordt, lijkt nu al gewaarborgd.