Marc Clémeur rondde zijn voorlaatste seizoen als « directeur général » van de Opéra National du Rhin af met een nieuwe productie van Verdi’s « Don Carlo » en koos voor de Italiaanse versie van Milaan van 1884 in vier bedrijven. Volgens regisseur Robert Carsen is het “een meer intieme versie, een kortere, meer samengebald en meer intens.
Het is niet de anekdote die domineert maar de psychologie van de personages”. Dus was er geen evocatie van het Spanje van Filips II maar een eenheidsdecor, een zwart, claustrofoob parallelepipedum, waarin zich af en toe vensters of deuren openden of wanden een ruimte afbakenden (Radu Boruzescu) en neutrale kostuums, lange jurken en zwarte soutanes (Petra Reinhardt). Witte lelies fleuren het tuintoneel op waarin de hofdames met lange zwarte sluiers evolueren in strenge rijen en de page Tebaldo een gezelschapsdame geworden is. Er is geen autodafé maar een boekverbranding terwijl priesters protestanten en de Vlaamse gezanten doodschieten. De Groot Inquisiteur is geen aftakelende, bijna blinde grijsaard maar een nog jonge man die duidelijk de macht heeft en Posa, Carlo’s vriend, is hier een eerder dubbelzinnig personage die zijn instrument wordt. Tot slot overleeft Posa terwijl Carlo en de koning gedood worden. Een eerder aanvechtbare interpretatie! Zoals altijd bij Carsen zijn de personages scherp getekend en de interactie en de bewegingen van het koor streng geregeld. Hij ziet een zekere verwantschap tussen Carlo en Hamlet en de eerste aanblik van Carlo met een schedel in de hand roept dit onmiddellijk op. Maar Carsen presenteert vooral een strenge en koude enscenering die weinig plaats laat aan menselijke emoties in een wereld waarin de politiek-religieuze regels alles controleren.
Gelukkig is er meer warmte in de partituur van Verdi die erg goed verdedigd wordt door het Orchestre Philharmonique de Strasbourg onder de leiding van Daniele Callegari die de muziek emotie, melancholie, mooie, warme kleuren, poëzie, nuances en dramatische kracht geven. Ook het koor, geleid door Sandrine Abello, maakt een heel mooie beurt. Andrea Carè is een gekwelde Carlo met een heldere stem maar een eerder schraal timbre die hij soms behoorlijk onder druk zet. Tassis Christoyannis zingt een elegante Posa met een slanke bariton en een mooi legato en schijnt een eerlijk man en een oprechte vriend te zijn tot het tegendeel bewezen wordt. Stephen Milling geft Filippo II een imponerende verschijning en een robuuste stem maar mist Italiaanse stijl. Ante Jerunika (een geregelde gast bij de Opera Vlaanderen) geeft meer scenische dan vocale autoriteit aan de Groot Inquisiteur en de Belgische bas Patrick Bolleire leent zijn mooie, sonore stem aan de partij van de monnik. Elza van den Heever is een onderdanige Elisabeth en zingt met haar ruime, glanzende sopraan die zich vooral kan ontplooien in haar groot toneel in het laatste bedrijf. Elena Zhidkova presenteert een jonge en bijna schuchtere Eboli met een mooie, fluwelen mezzo. Ze heeft wat problemen met de coloraturen van het Sluierlied en gaat tot het uiterste in “O don fatale”. Mooie beurten van Rocio Perez (Tebaldo) en Francesca Sorteni (hemelse stem) en de vertolkers van de kleinere partijen.