Wouter Steffelaar, docent Muziekwetenschap aan de Open Universiteit, is de auteur van het boek “Muzikale stijlgeschiedenis”. Dit boek verscheen voor het eerst in 1999. Steffelaar analyseert de stijlkenmerken van verschillende perioden als stemvoering, toonomvang, toonstelsel, melodievorming, ritme, harmonie, structuur, de verhouding tussen tekst en muziek, genres en vormen en de betekenis.
Wouter Steffelaar, docent Muziekwetenschap aan de Open Universiteit, is de auteur van het boek “Muzikale stijlgeschiedenis”. Dit boek verscheen voor het eerst in 1999. Steffelaar analyseert de stijlkenmerken van verschillende perioden als stemvoering, toonomvang, toonstelsel, melodievorming, ritme, harmonie, structuur, de verhouding tussen tekst en muziek, genres en vormen en de betekenis. Bedoeling is een compact overzicht te bieden van de muzikale stijlgeschiedenis. Kan dat wel?
Na vier oplagen vond men het tijd voor een nieuwe editie. Met meer luisterfragmenten en met meer informatie. Hoe en waaraan herken je Gregoriaans, Renaissancemuziek, Barok, muziek uit de Klassieke periode, Romantiek, Impressionisme, Expressionisme? Ervaren beluisteraars van klassieke muziek kunnen meestal wel 'intuïtief' vaststellen uit welke stijlperiode een compositie ongeveer stamt, schrijft Steffelaar. Verwoorden waarom dat zo is, blijkt moeilijker. Daarvoor is immers kennis nodig van de ontwikkeling van stijlkenmerken in de muziekgeschiedenis. Heel juist.
De stijlen in de muziekgeschiedenis worden behandeld voor mensen die houden van klassieke muziek. Aan de hand van de tien stijlkenmerken worden de belangrijkste muzikale aspecten van middeleeuwen, renaissance, barok, klassieke periode, romantiek, impressionisme en twintigste eeuw beschreven. Ook wil hij inzicht bieden in de westerse muzikale ontwikkeling, of wat er voor doorgaat. Twee cd’s met in totaal 76 korte luistervoorbeelden, moeten het door Steffelaar aangeboden inzicht, permanent illustreren. Wie wat speelt, leest u in de Discografie.
Steffelaar wil naar eigen zeggen, de lezer/luisteraar helpen, om muziek in de bijbehorende stijlperiode te lokaliseren. Maar, zegt hij, dit kan alleen wanneer u een degelijke kennis hebt van de evolutie van muzikale stijlkenmerken. Zijn vertrekpunt is de vraag, waarom de beluistering van bepaalde, muzikale stijlkenmerken leidt tot de associatie met een bepaalde stijlperiode. Omdat het antwoord niet altijd evident is en vaak zelfs niet komt, wil Steffelaar door lectuur, zeg maar door studie van zijn boek de luistervaardigheid bij u vergroten.
Heel belangrijk is zijn eerste hoofdstuk “Een autonome muzikale stijlgeschiedenis”. Zeker eerst lezen want, daarin probeert Steffelaar de lezer duidelijk te maken, waarin zijn boek verschilt van andere pluriforme “Muziekgeschiedenissen” (sic). Die andere bestaan volgens hem uit een bonte verscheidenheid aan componenten die de ontwikkelingsgang van de muziekgeschiedenis bepalen: biografische schetsen van componisten, oeuvrebesprekingen, analyses van componisten, de evolutie van de muziektheorie, de ontwikkeling van de muzieknotatie, de wording en evolutie van genres, de opeenvolgende stijlperiodes en hun stijlkenmerken, de oorsprong en ontwikkeling van muziekinstrumenten, aspecten van de vormleer, relaties met andere kunstvormen, muzieksociologische perspectieven, en de historische en cultuurhistorische achtergronden. Uiteraard. En nog veel meer ook. Wat anders? Wat dacht u? Om evenwel te verduidelijken hoe anders zijn autonome benadering wel is, en om aan te tonen hoe zeer zijn boek de praktische lacune opvult, maakt hij een vijftal opmerkingen. Eerst legt hij uit waarom hij nog steeds trouw blijft aan de traditionele indeling van stijlperioden (Vroege Middeleeuwen, Ars antiqua, Ars nova, Renaissance, Barok, enz.) en vertelt hij waarom hij voorbijgaat aan uitzonderingen en subtiele nuanceringen. Wel heel eenvoudig, in zijn boek gaat het om een algemene evolutie van stijlkenmerken. Ook vernemen we dat hij zich bewust is van het feit dat zijn tien stijlkenmerken niet volledig zijn. Steffelaar noemt zijn analyse van de stijlkenmerken immers een vogelvluchtbehandeling. Aan de andere stijlkenmerken, zegt hij, zoals dynamiek, klankkleur en de toepassing van chromatiek, besteed ik aandacht in mijn tekst, waar er aanleiding toe is. Oké, dan. De korte luistervoorbeelden op de twee cd’s moeten daarbij exemplarisch zijn, want die zijn essentieel om de muziek van de besproken stijlperioden te begrijpen. Tot slot van zijn inleiding, eigenlijk een verduidelijking van de methode die hij volgt, omschrijft hij de tien stijlkenmerken, m.a.w. stemvoering, toonomvang, ritme, e.d.m. Allemaal goed en wel, maar wat is dat eigenlijk allemaal, vraagt hij zich af? ‘Wel, als u dit allemaal heeft begrepen, is u gereed om mijn Luisteraanwijzingen te volgen’, vervolgt hij. ‘Want, om uw luistervaardigheid aan te scherpen, en vooral, wanneer u het effect van mijn behandeling van stijlgeschiedenis op uw luisterervaring wil peilen, volgt u best mijn luisteraanwijzingen. Waarde melomaan, dit mag u niet missen. Ik stel zelfs voor dat u met een die aanwijzingen ter harte neemt, en meteen naar bladzijde 7 gaat, want daar staan ze mooi voor u opgesomd.’ ‘Weliswaar in de hoop’, kunnen we uit zijn toon afleiden, ‘dat u het niet waagt, ze niet op te volgen. Durf niet, hé. Maar, lees ze maar. Ongelooflijk. Jazeker, maar, ongelooflijk grappig, op het groteske af. U moet er maar op komen. Nooit eerder gelezen’.
Ik denk, zou kennis van muziekgeschiedenis of van muzikale stijlkenmerken, behoren tot de stof voor het examen van politieagent, deze aanwijzingen zeker uit het hoofd gekend zouden moeten zijn. Niet aan twijfelen. De termen en begrippen die hij in functie van zijn vogelvluchtbehandeling gebruikt, worden achter in het boek, in alfabetische volgorde, netjes in een 26 bladzijden lange, verklarende woordenlijst toegelicht. Als een soort van samenvatting, krijgt u ook na elke periode, na elk hoofdstuk dus, de tien stijlkenmerken van de net besproken periode, Stemvoering, Toonomvang, Toonstelsel, Melodievorming, Ritmiek, Harmonie, Structuur, Verhouding tekst en muziek, Genres en vormen, en Betekenis.
Als basishandboek kan deze uitgave misschien wel vruchten afleveren. Ter kennismaking met de wereld van de geschiedenis van de muziek, kan dit boek U er misschien wel toe aanzetten meer te willen weten en anders te gaan luisteren. Maar in een boek nagenoeg herhalen wat in zo veel andere publicaties reeds lang beschreven staat, dat kan ik als professionele luisteraar toch niet tolereren. Wat denkt u?
Niet dat ik twijfel aan de goede bedoeling van onze vogelvluchtbehandelaar, maar, Muziekgeschiedenis, of zo U wil, Muzikale Stijlgeschiedenis, is als wetenschappelijke discipline de voorbije twintig jaar danig geëvolueerd, dat ik er zelfs niet mag aan denken dat er in een publicatie vandaag, geen uitgebreide aandacht besteed wordt aan bv. de vroeg-christelijke kerkmuziek (Byzantijns, Milanees, Gallicaans e.a.) en dat, stel u voor, namen als César Franck, Johann Strauss en Satie, Vaughan Williams, Manuel de Falla, Villa-Lobos, en zelfs Ton de Leeuw, totaal zouden ontbreken in een boek. Dat muziek van Bartók zelfs niet voor komt tussen de luistervoorbeelden op de cd’s, dat het begrip Concert Spirituel en de School van Mannheim, niet eens genoemd worden, en dat de 18de eeuwse componisten in Berlijn en Dresden, richting het “Classicisme” van Haydn, Gluck en Mozart in Wenen, niet vermeld worden, dat kan ik toch niet ernstig nemen. Als u vandaag niet uitlegt, in een voor iedereen begrijpelijke taal, op welk een magistrale wijze de polyfone renaissancevormen en de monodische barokvormen, al dan niet met continuo-praktijk, zich hebben ontwikkeld tot Triosonaten en Concerti, en hoe mooi de stijlen van de leerlingen van Sweelinck en Frescobaldi, samenkomen in de Fantasia’s en Ricercare’s die aan de basis zouden komen te liggen van de fuga, getuigt dit volgens mij allesbehalve van inzicht en kennis, laat staan dat het zou getuigen van een zo noodzakelijke, vernieuwende kijk. Dan kunt u beter iets anders doen. Dat er totaal geen aandacht gaat naar Italiaanse, Amerikaanse, Japanse, Engelse of Latijns-Amerikaanse componisten, waardoor we nog maar eens in dat duivelse, bekrompen, pretentieus conservatisme belanden dat er eigenwijs en bevooroordeeld van uitgaat, dat muziekgeschiedenis in de eerste plaats nog steeds Europees zou zijn. En dat een herziene uitgave die pretendeert tegemoet te willen komen aan de vraag naar meer uitleg over eigentijdse muziek, niet verder gaat dan een drietal idolen, Reich, Schnittke en Pärt met name, ten koste van het voorstellen aan een breed publiek van bv. de Neue Einfachheit en de „neuer Einfacher“ die nauwelijks of niet vernoemd worden, het belang van steden als Donaueschingen (Musiktage) en Darmstadt (Ferienkurse), en het belang van een ensemble als het Kronos Quartet voor de eigentijdse, muzikale ontwikkelingen, is erg. Is heel erg. Geef toe. En dat bv. Klangreihenlehre, Fluxus, Happenings en meerdere heel belangrijke, Engelse en Amerikaanse componisten als Birtwistle, Babbitt of Keith Rowe, The God Squad, het begrip Musique spectrale, onze eigenste Synthetisten, het Pools sonorisme, het muziektijdschrift “Die Reihe” van Herbert Eimert, punctualisme, Microtonale muziek, Futurisme, Pierre Barbaud, het belang van het IRCAM, en zelfs de Haagse en Rotterdamse School! enz., enz., helemaal niet voorkomen in zo’n boek, is onvergeeflijk. En dat de boeken van Copland en van de grote Hans Heinz Stuckenschmidt in de Bibliografie ook niet voorkomen, is ook heel erg. Dat is misschien nog ’t ergste van allemaal.
Niet dat ik het boek niet zou aanbevelen, maar, en ik kan mij natuurlijk vergissen, ik vrees toch dat, zou Wouter Steffelaar bij mij examen moeten afleggen, ik hem misschien wel zou moeten doorverwijzen naar het examen voor politieagent. Eén tip Wouter. Weet u wat modern is? ‘k Zal het u zeggen: wat niet vatbaar is voor het reactionaire. Alstublieft.