Ik ben als het ware met muziek geboren in het kostershuis van de Sint-Jacobskerk te Leuven waar mijn vader ook organist was. Als jongste van vijf heb ik hem echter niet gekend omdat hij, toen ik bijna drie was, overleed aan een ziekte die hij had opgelopen in een krijgsgevangenkamp in Frankrijk.
Onze opvoeding hebben we te danken aan mijn moeder en haar familie. Toen de opvolger van mijn vader huwde en er kinderen kwamen, verhuisden we noodgedwongen, eerst naar het centrum van de stad en later naar Herent. Na mijn lager onderwijs, bij de Slabberdoekskes in Leuven, ben ik als intern naar het college van Haasrode getrokken. Daar heb ik het echter maar twee jaar volgehouden. Nadien ben ik naar het atheneum gegaan. Intussen ging ik wel naar het Stedelijk Conservatorium met als pianoleraar Willy Van Innis, die toch enig oog had voor moderne muziek. Zo speelde ik werk van Bartok, Vic Nees en Alban Berg.
Op mijn zestiende ben ik naar het Conservatorium in Brussel gegaan. Daar men er geen ‘muziekanalyse en vormleer’ doceerde, mocht ik het bij August Verbesselt in Antwerpen gaan volgen. Hij gaf mij bovendien ook nog privé- les. Daar heb ik enorm veel geleerd. Mijn leraars in Brussel waren Victor Legley, Leonce Gras en Louis van Dijck. Later kwam er in Antwerpen Daniël Sternefeld bij. Vanaf het moment dat ik noten kon schrijven heb ik gecomponeerd. Ik had een denkbeeldig orkest, bestaande uit: piano, viool, trompet en contrabas. In Leuven had ik een kleine kelderruimte met een raampje dat op de Dijle uitgaf.
Toen ik naar het conservatorium in Brussel ging, besefte ik dat het serieuze werk begon. Ik heb dan al die composities voor ‘mijn orkest’ door het raampje in het water gekieperd.In 1964 vond in Niel de eerste professionele uitvoering van één van mijn werken plaats door het klarinettenkwartet van Marcel Hanssens. Op zekere dag liet Jef Maes een ander werk van mij – voor klarinet, strijkkwartet en piano – uitvoeren. Nadien zei hij dan: ‘wel, trek nu maar uw conclusies’. Over datzelfde werk zei August Verbesselt: ‘weet gij wel goed wat ge geschreven hebt?’ Zonder het goed te beseffen zat de opbouw snor. Dat gaf mij toch wel enig zelfvertrouwen.
Het was Victor Legley die mij in 1968 bij de radio, de toenmalige BRT, introduceerde. Ik werkte er eerst als losse medewerker. Later nam ik deel aan het examen van producer en kwam er als eerste uit de bus. Maar er was geen plaats voor mij in de afdeling klassieke muziek, wel in de lichte muziek. Zo was ik drie jaar lang producer van het Radiodansorkest, onder leiding van Etienne Verschueren. Zijn musici waren werkelijk mensen waar ik mijn petje voor afnam. Met alle vedetten uit het lichtere genre – van Tonia tot Will Ferdy – heb ik in die tijd gewerkt. Ik houd er dierbare herinneringen aan over. In 1974 kon ik overstappen naar BRT3, waar ik kon samenwerken met Denijs Dille voor het Bartok-jaar dat eraan kwam. Dat Dille in zijn tijd een grote Bartok-autoriteit was, bewijst het feit dat hij na zijn pensioen als priester, op uitnodiging van János Kádár, de toenmalige Hongaarse communistische leider, er het Bartok archief kon gaan oprichten.
Mijn beste radiojaren waren tussen 1990 en 2000. Toen was ik verantwoordelijk voor twee grote jaarlijkse projecten: ‘Radio 3 in de Stad’ en ‘De Nacht van Radio 3.’ In beide projecten kwamen de Vlaamse componisten in grote mate aan bod. Dat beschouwde ik als een ereplicht. Mijn grootste bekommernis is: wat met het werk van onze Vlaamse componisten? En geloof me, er zijn er die de vergelijking met de besten uit het buitenland kunnen doorstaan. Wel daar gebeurt quasi niks mee. Er bestaat geen echt functionerende infrastructuur voor in Vlaanderen. Nergens worden hun werken efficiënt gecentraliseerd, laat staan gepromoot. Alles is her en der verspreid. Er is wel het Studiecentrum voor Vlaamse muziek dat goed werk levert. Maar met een echte promotie naar de uitvoerders, orkesten en ensembles toe, is het zeer pover gesteld in vergelijking met wat er bijvoorbeeld in Finland, Zweden, Canada en Nederland gebeurt.
Ik stel mij de vraag: wat gaat er uiteindelijk van hun werk geworden? Zo weet het Brussels Philharmonic, dat rijkelijk wordt gesubsidieerd, het te presteren om geen enkel werk van een Vlaams componist in zijn programmatie 2015-16 op te nemen. Dat dit in Vlaanderen zomaar kan, vind ik schrijnend en onbegrijpelijk. Vele grote instellingen zijn in hetzelfde bedje ziek. Voor mezelf wil ik niet klagen. Ik word nog regelmatig gespeeld, en in december komt er een nieuwe CD uit. Waakzaamheid blijft echter geboden. RvR.
Bron: Tijdschrift Sabamvrienden