Tijdens het seizoen 2015-16 dat loopt van 4 september tot 30 juni stelt de Wiener Staatsoper vijf nieuwe producties voor: Macbeth (Verdi), Hänsel und Gretel (Humperdinck), Vec Makropoulos (Janacek), Tri Sestri (Eötvös), Turandot (Puccini) en een repertoire van 44 opera’s (Duitse, Italiaanse, Franse, Russische, Tsjechische, Engelse) en 1 operette (de obligate Fledermaus voor de jaarwisseling) in bestaande producties die soms al erg lang meegaan.
Dit was het geval voor “Un ballo in maschera” die in januari 2016 op de affiche stond in een productie die in oktober 1986 voor het eerst voorgesteld werd. Het was de 85ste keer dat deze enscenering van Gianfranco de Bosio in decors van Emanuele Luzzati en kostuums van Santuzza Cali als kader diende voor de opera van Verdi en ze zag er wel vrij afgeleefd uit zowel wat de decors als de kostuums betreft. De idee om de handeling als theater in oude coulissen te laten spelen was oorspronkelijk misschien wel te verdedigen maar werkte nu echt niet meer. Bleven alleen over een stofferig en versleten decor en een eerder summiere personenregie vooral voor de koren en de kleinere rollen.
Het was dus de taak van de protagonisten en de dirigent om de opera te doen leven en het aftandse kader te laten vergeten. Jesus Lopez Cobos leidde het orkest van de Wiener Staatsoper met aandacht en vaste hand, misschien iets te strikt zoals in het grote duet uit het tweede bedrijf dat een bredere adem had mogen hebben. Maar het uitstekende orkest voldeed aan alle eisen van de partituur met mooie solomomenten onder meer van de cello en de houtblazers. De zangersbezetting had niveau et de solisten slaagden erin de emoties van hun personages over te brengen in een geloofwaardige interactie. De vocale palm gaat zeker naar de bariton George Petean (geen onbekende in onze operatheaters) die een sobere en menselijke Renato op de planken zette en met warme, homogene stem zong en een opmerkelijk, genuanceerde vertolking van “Eri tu” bracht. Ramon Vargas was een levendige, sympathieke Koning Gustavo, begon de eerder voorzichtig maar klonk vrijer vanaf het toneel met Ulrica met speelse, lichte toetsen om dan een mooi vocaal elan te geven aan de grote emotionele uitbarstingen waarin zijn zonnige stem straalde. Kristin Lewis was een getormenteerde Amelia en zong met vaste en ruime stem, lange adem en heel mooie pianissimi vooral in “Morro, ma primo in grazia”. Maria Nazarova was zonder twijfel een van de beste Oscars die ik ooit zag, evolueerde door de handeling als een guitige, spontane jonge knaap en zong met een frisse en soepele sopraan. Monica Bohinec gaf Ulrica een sonore en expressieve mezzo-sopraan en Manuel Walser was een kordate matroos. Alexandru Moisiuc en Dan Paul Dumitrescu waren de zwaarlijvige samenzweerders met donkere stemmen. De koren zongen beter dan ze acteerden.