Het hing deze eindejaarperiode aan een zijden draadje, of beter nog, een onomwonden darmsnaar: de première van een gloednieuwe reeks concerten in het Brusselse Muziekinstrumentenmuseum. Gelukkig was er daar de Raad van State, waardoor Le musée en concert alsnog op een positieve in plaats van valse noot van start kon gaan.
Daar bleek Caroline Veyt, inleidster van dienst, zichtbaar opgetogen over. En het gemaskerde publiek samen met haar – bijna dan toch! Er stond het goedgevulde halfrond op de 8ste verdieping van het MIM een zowel aantrekkelijk, spannend als stilistisch divers programma te wachten. Er was sprake van een tweeluik van Schumann, een stuk helemaal naar de smaak van vrouwlief Clara: verfrissend én gepassioneerd tegelijk. Dan zou de zwanenzang van Debussy volgen, meteen ook zijn enige vioolsonate. De finale van dit werk is als een serpent bijtend in de eigen staart, dixit de componist, niet gespeend van enige symboliek. In ieder geval heeft Claude’s fantastische muziek wél nog altijd het eeuwige leven. Iets wat ook van het fenomeen Mozart kan geschreven worden natuurlijk. Die kwam op papier als laatste aan bod. Met een opgewekt klaviertrio waarmee je het hele weekend fluitend doorkomt, zo werd ons beloofd. Dankzij al dat fraais was er wellicht niemand meer die alsnog hunkerde naar het oorspronkelijke speelplan. Gezien de uitzonderlijk onzekere omstandigheden, zagen de musici uiteindelijk af van Schuberts even uitdagende als grandioze tweede pianotrio (D 929). Begrijpelijk: wie zich inspant voor een marathon, wil daar ook de vruchten van kunnen plukken. En daarmee basta!
Voor het allereerste middagconcert van Le musée en concert hadden MGConcerts en het CPE festival, de vereende krachten achter dit kersverse initiatief, een Belgisch-Russische combinatie aangezocht. Als één van de twaalf laureaten van de Koningin Elisabethwedstrijd 2019, en winnaar van beide publieksprijzen, zijn we ‘onze’ Sylvia Huang uiteraard nog niet vergeten – alle virusmutaties ten spijt! Het twee jaar jongere zusje van de violiste daarentegen, die timmert ondertussen naarstig aan de weg én aan een eigen voornaam. Wie weet treedt Stéphanie in de lente van dit nieuwe jaar wel in haar voetsporen tijdens het celloconcours, zo leerde een Q&A met de drie muzikanten die als epiloog was aangekondigd. Een heuse scoop zowaar, die de zaal spontaan op applaus onthaalde. Maar evenzeer een ietwat gewaagde slip of the tongue: pas na midden maart vernemen we of Huangs kandidatuur de preselectie daadwerkelijk overleefde. En dus of pianist Boris Kusnezow haar na vandaag opnieuw mag chaperonneren. De kans is sowieso aanzienlijk dat we de geboren Moskoviet in mei op het podium van Flagey zullen terugzien. Was Kusnezow in adoptieland Duitsland al aan meerdere internationale Wettbewerbe verbonden, dan engageerde men hem in 2019 ook voor het eerst in Brussel. Hij begeleidde toen, jawel, Sylvia Huang richting de eindmeet.
Té veel speelvreugd?
Aan de zijde van de jongste Huang bevestigde Kusnezow zijn kwaliteiten als een eens subtiele en dan weer doortastende duo-partner. De celliste plaatste daar aanvankelijk een mooie, mild-zangerige toon tegenover, om nadien, als bij donderslag, uit een heel ander, beduidend energieker vaatje te tappen. Ze hadden zich de karakteristieke, gespleten toonspraak van Schumanns Adagio en daaropvolgende Allegro uit 1849, een opus initieel uitgedacht voor de Franse hoorn, helemaal eigen gemaakt. Toch was er tussen de beide uitvoerders een wezenlijk verschil, dat voornamelijk in het zachtaardige eerste deel al snel aan de oppervlakte kwam. De fraseringen aan de toetsen klonken een stuk vrijmoediger dan het snarenspel: een verschil in benadering en temperament dat hun gezamenlijke verhaal opvallend genoeg nog boeiender maakte. Is de inspirerende klankrijkdom van Debussy’s sonate voor viool en piano van nature onderhoudend (1917), dan waren het de lovenswaardige controle en precisie van ‘de oudste Huang’ die er een prima vertolking van maakten. Het was duidelijk dat ze deze partituur uitermate grondig in de vingers heeft. Toch hadden iets meer volume en een extra boost aan geestdrift in de hoekdelen het tragische geheel doorleefder en aldus nog overtuigender gemaakt. Ook Kusnezow was wederom op de afspraak trouwens, getuige bijvoorbeeld zijn attente aanslag in zowel de beweeglijke entr’acte (Fantasque et léger) als het bedrijvige besluit (Très animé). Of hoe onze muzikale triarchie met Schumann en Debussy het nodige vertrouwen tankte, in zichzelf en in elkaar, voor de Mozart die er zat aan te komen.
Mozart, Haydn of ook nog Hummel bijvoorbeeld vragen om een andere aanpak en speelstijl dan wat we in de eerste helft van dit concert reeds te horen kregen. Klinkt vanzelfsprekend, hoor ik u misschien denken, maar dat is het daarom hoegenaamd niet. Nog te vaak is het tegendeel eerder waar, en krijgt het publiek zijn geliefde Weense klassieken met een romantisch sausje erover. Ook het gelegenheidstrio koos deze middag voor zo’n Mozart in een moderner jasje. Alsof men vergeten was om voor diens voorlaatste pianotrio (1788) de knop om te draaien. Neen, er werd lang niet op elke noot gevibreerd. En ook de toetsenist was eerder spaarzaam met zijn sostenuto pedaal. Maar de soms artificiële accenten zetten wel een onnodige rem op een elegante, vloeiende articulatie. Overigens zoefde het openingsdeel voorbij (Allegro), zonder ook maar heel even een adempauze in te lassen. Het kwam de zeggingskracht jammer genoeg niet ten goede, enkele smaakvolle versieringen van Kusnezow en de zichtbare binnenpretjes bij de gezusters Huang ten spijt. Aan speelvreugde was er dus geenszins gebrek, iets wat men doorgaans alleen maar zou toejuichen. Toch werd de grens tussen een ongedwongen glimlach en opmerkelijk gegiechel onverwachts dun. Een manier om het imagoprobleem van de serieuze klassieke muziek af te schudden of Mozart – net als Peter Shaffer – als de jolige Amadeus neer te zetten? Onbewust neigde het hoe dan ook naar nonchalance, een houding die een componist van dit kaliber allesbehalve verdient. Bovendien zit er met het omstandige Andante cantabile ook een bedachtzame, minder luchtige kant aan dit klaviertrio, en laten de Schubertiaanse modulaties in het afsluitende Allegro plots een dramatischer Mozart horen. Er was nog werk om die boodschappen geloofwaardiger te krijgen, al moet dat samen zeker mogelijk zijn. Of om het met de wapenspreuk van de laatmiddeleeuwse familie Gruuthuse te zeggen: Plus est en vous!
Dat bleek ook meteen uit de toegift van het drietal. Het Andante con moto tranquillo uit Mendelssohns eerste pianotrio (Opus 49) zette Cervantes’ wijze woorden met een rist sublieme noten kracht bij. “Donde música hubiere, cosa mala no existiere.” Waar muziek is, zo leerde reeds de vernuftige Don Quichot, kan er inderdaad niets slechts zijn. Aan u om het in de komende maanden tijdens Le musée en concert te komen ontdekken, beginnende op zondag 23 januari met de unieke klanken van viool en luthéal: een op en top Belgische uitvinding voor een wel heel bijzonder toetsinstrument uit de eigen collectie van het MIM.
- WIE: Sylvia Huang (viool), Stéphanie Huang (cello), Boris Kusnezow (piano)
- WAT: Robert Schumann (1810-1856) – Adagio & Allegro in As (Opus 70) | Claude Debussy (1862-1918) – Sonate voor viool en piano in g (L 148) | Wolfgang Amadeus Mozart – Klaviertrio in C (KV 548)
- WAAR: concertzaal, Muziekinstrumentenmuseum (MIM), Brussel
- WANNEER: zaterdag 8 januari 2022
- FOTO’S: © MGConcerts
- ORGANISATIE: Le musée en concert – MGConcerts in samenwerking met het CPE festival