U kunt een perfecte, actieve luisteraar worden, wanneer u een melodie kunt herkennen. Het kan beslist geen kwaad, daarbij een beetje op de piano te pingelen.
Een toegankelijke inleiding tot muziekleer is altijd welkom. Wie naar muziek luistert, zegt Copland, vraagt zich het beste twee dingen af: Hoor ik wat er gebeurt, en, wat doet het me?
U kunt een perfecte, actieve luisteraar worden, wanneer u een melodie kunt herkennen. Het kan beslist geen kwaad, daarbij een beetje op de piano te pingelen.
Een toegankelijke inleiding tot muziekleer is altijd welkom. Wie naar muziek luistert, zegt Copland, vraagt zich het beste twee dingen af: Hoor ik wat er gebeurt, en, wat doet het me? “Are they hearing everything that is going on? Are they really being sensitive to it?” Componist, dirigent, pianist, pedagoog en recensent Aaron Copland (1900-1990) wil de luisteraar daarbij helpen door hem een actieve houding bij te brengen. Die houding zou dan moeten lijken op de houding van de componist bij het componeren. Zijn boek wil U bewust leren luisteren naar de vier basiselementen waaruit muziek is opgebouwd, en wil U actief leren luisteren naar vormen, structuren en technieken.
Met meer begrip naar muziek luisteren. Dat kan aangeleerd worden. Daarom is dit boek een voorbereiding op het luisteren. Daar is het Copland om te doen. De barrière doorbreken die er bestaat tussen hem, de beroepsmusicus, en de ongeschoolde luisteraar. Maar we moeten ons als luisteraars eerst enigszins vertrouwd maken, zegt Copland, met muzikale vormprincipes die de gedachtegang van de componist verduidelijken. Muziek is immers zo veel meer dan alleen maar klank en expressie. Ze bestaat in de eerste plaats uit gemanipuleerde tonen. En, hoe meer uitleg de componist aan de luisteraar verschaft, hoe meer respons hij zal krijgen van die zelfde luisteraar.
De joods-Amerikaanse componist Aaron Copland doceerde aan Harvard, doceerde aan het Berkshire Music Centre in Tanglewood en aan de New School for Social Research in New York. Hij publiceerde o.m. drie boeken, “What to Listen for in Music” (1939), "Our New Music (1941)" en "Music and Imagination" (1952). De vijftien lezingen die hij in de winter van 1936-1937, aan de New School for Social Research in New York gaf, resulteerden in zijn boek “What to Listen for in Music”. Het boek werd uitgegeven in 1939 en Copland herzag het in 1957. Deze laatste editie verscheen met een Introductie door de Amerikaanse componist William Schumann (1910-1992). Coplands boek is bedoeld voor zelfstudie. De lezingen zelf waren immers bedoeld voor leken en muziekstudenten, niet voor beroepsmusici. Het boek is in de VS en in Groot-Brittanië immens populair onder de melomanen (“More than 1.5 Million Copies in Print!”). Deze Nederlandstalige editie is een door Kees de Vries bewerkte editie van de Nederlandstalige uitgave uit 1960. Nu werd in deze nieuwe uitgave ook Coplands “Woord Vooraf” uit de editie van 1957 opgenomen. Dat is interessant, want daarin vernemen we dat Copland twee hoofdstukken heeft toegevoegd, nl. een hoofdstuk over hoe je moet luisteren naar hedendaagse muziek, en een hoofdstuk over filmmuziek en haar verhouding tot de bioscoopbezoeker. De twee toegevoegde hoofdstukken, die duidelijk rekening houden met de veranderde tijden, (het was bijna twintig jaar later), zijn gebaseerd op artikelen die Copland schreef voor The New York Times Magazine.
Een machtige symfonie is als een door de mens gemaakte Mississipi.
Muziek moet altijd stromen.
Daar draait alles om in een componistenbestaan.
Na een inleiding (Preliminaries) volgt het hoofdstuk over onze manier van luisteren, “Hoe wij luisteren”. Daarin schetst Copland het onderscheid tussen zintuiglijk, expressief en zuiver muzikaal niveau. In “het creatieve proces in de muziek”, bespreekt Copland inspiratie, componeren aan de piano of niet, en de vier types componisten die er volgens hem bestaan, spontane, constructieve, traditionalistische en het pionierstype. In de vier daaropvolgende hoofdstukken, legt hij heel braaf en schools, Ritme, Melodie, Harmonie en Klankkleur uit, de vier basiselementen waaruit muziek bestaat. Als Intermezzo, een hoofdstuk over monofonie, homofonie en polyfonie in “Muzikale textuur” en één over de coherente organisatie van het muzikaal materiaal, het belang van een vormschema, en het allesoverheersend principe van de herhaling en het andere fundamentele vormprincipe van niet-herhaling. Dit alles legt hij uit in het hoofdstuk “Muzikale structuur”. Busoni dacht daar anders over, maar dat laat ik nu even buiten beschouwing. U kunt daarvoor zijn “Entwurf einer neuen Ästhetik der Tonkunst” en zijn „Von der Einheit der Musik“ lezen.
Daarna volgen de vijf hoofdstukken over Muzikale vormen. Copland licht eerst Vormen met afzonderlijke functies toe (Tweedelige vorm, Driedelige vorm, Rondo en Vrije vormen). Dan volgen de Variatievormen (Basso ostinato, Passacaglia, Chaconne en Thema met variaties). In zijn hoofdstuk over de Fugavormen, legt hij eerst de diverse contrapuntische technieken uit (Imitatie, Canon, Omkering, Vergroting, Verkleining, Kreeftengang en Omgekeerde kreeftengang). Pas daarna lezen we hoe een fuga, een Concerto grosso, een Koraalprelude, Motetten en madrigalen in elkaar steken. Opvallend is dat hij in zijn hoofdstuk over de Sonatevorm, de Sonatevorm uitlegt aan de hand van symfonieën en niet aan de hand van klaviersonaten. Met uitzondering weliswaar van Beethovens Waldstein. Die krijgt zelfs in een appendix, een aparte bespreking. Vrije vormen legt hij uit aan de hand van klaviermuziek van Bach en van Debussy, en aan de hand van voorbeelden uit de programmamuziek, van de chansons van Jannequin tot “The unanswered question” van Charles Ives. In de vier laatste hoofdstukken heeft hij het aan de hand van veertien opera’s als voorbeelden, over Opera en muziekdrama, en volgen zijn inleiding tot Hedendaagse muziek en Filmmuziek. In het hoofdstuk over Filmmuziek heeft hij het over de vijf manieren waarop muziek dienstbaar is aan een film. Op de lijst van de besproken werken zijn de composities in het hoofdstuk over Hedendaagse Muziek, geordend naar hun luistermoeilijkheidsgraad. Van erg gemakkelijk (bepaalde composities van Poulenc, Stravinsky, Sjostakovitsj en Thomson) gaat het naar vrij toegankelijk, en van die soms vrij toegankelijke muziek van bv. Bloch, Walton, Villa-Lobos, Prokofjev en Barber, gaat het naar de tamelijk moeilijke muziek van bv. Bartok, Honegger, Stravinsky of Piston. Bepaalde werken van Schoenberg, Webern, Varèse, Ives, Sessions en Carter, worden gecatalogiseerd (gecatalogeerd is puur Vlaaams) als erg lastig. Tot slot volgen beschouwingen over de componist, de vertolker (de dirigenten Toscanini en Koussevitzky) en de luisteraar: het driemanschap van wie geen van de leden zonder de andere kan bestaan, alsdus Copland.
In elk hoofdstuk vinden we notenvoorbeelden en interessant is ook, dat er een lijst is opgenomen van de composities die in de tekst als voorbeelden worden besproken. Helaas is deze lijst niet voorzien van de paginaverwijzing, maar de composities zijn daarentegen wel opgenomen (met paginaverwijzing) in de algemene index. Daarin vindt u de werken terug onder de naam van de componist. Dit boek richt zich niet tot de specialist. Iedereen kan dit boek, mits een heel kleine inspanning, lezen. Het leest vlot en het houdt mooi het midden tussen theoretische uitleg en aantrekkelijke, vertellende lectuur. Naast de reeds vermelde appendix met analyse van Beethovens Waldstein (omwille van de absoluut contrasterende themagroepen), heeft Copland er nog twee toegevoegd, nl. een appendix over variatietechnieken (Harmonische, Melodische, Ritmische & Contrapuntische), en een appendix over contrapuntische technieken. Alle drie appendixes zijn rijkelijk voorzien van notenvoorbeelden. Ook geeft hij, voor wie meer wil lezen, een lijstje mee van veertien boeken, geschreven door bepaalde componisten zelf, in de hoop dat luisteraars het wel eens van componisten zelf willen horen. Die lijst gaf hij de titel “De componisten spreken”. Hoewel mijn voorkeur overduidelijk naar de oorspronkelijke, Engelstalige uitgave gaat, is deze editie een welkome aanvulling van het eerder schaars bestand van boeken over muziek in onze taal.