Verdi was in de eerste plaats geïnteresseerd in het innerlijke drama dat zijn protagonisten bijna letterlijk verscheurt. Bij het ensceneren van een Verdi-opera mag de regisseur dat vooral niet uit het oog verliezen. De productie van Tcherniakow is in dat opzicht quasi een modelregie.
Verdi was in de eerste plaats geïnteresseerd in het innerlijke drama dat zijn protagonisten bijna letterlijk verscheurt. Bij het ensceneren van een Verdi-opera mag de regisseur dat vooral niet uit het oog verliezen. De productie van Tcherniakow is in dat opzicht quasi een modelregie. Minkowski reikt hem verregaand de hand door zijn intimistische en tegelijk energieke aanpak van de muziek die elke zweem van pathetiek schuwt.
Een complexe opera als Il Trovatore op de scène zetten stelt een regisseur voor de noodzaak om een geloofwaardige oplossing te vinden zowel voor het episodische en onwaarschijnlijke van het verhaal als voor de uiteenlopende locaties. Tcherniakov kiest voor een drastische oplossing. Hij schrapt alle mogelijke verwijzingen naar tijd en plaats en zet de vier protagonisten en één nevenpersonage (de boodschapper Ferrando) in een woonkamer, die het decor blijft van de hele opera. Verschillende deuren leiden naar raadselachtige nevenvertrekken. Ik beeld me een voorname kamer in een Russisch landhuis voor, waar zich de Kersentuin van Tchechov zou kunnen afspelen, een auteur met wie de regisseur als Rus vertrouwd is. De wanden zijn warm rood behangen, de lambrisering is hard zwart. Er staat enkel een grote (maar toch voor vier personen tè benepen sofa) en een kleine tafel met enkele stoelen. In deze verstikkende ruimte sluit Tcherniakow zijn vier personages letterlijk op. Azucena sluit de deur en verbergt de sleutel. Niemand kan ontsnappen, tot in het vierde bedrijf graaf Luna denkt dat hij Leonora voor zich veroverd heeft. Plots heeft hij de sleutel en waant Luna dat de wereld opengaat voor hem. Inderdaad waan, want als hij uit jaloezie Manrico doodt, openbaart Azucena dat Manrico zijn broer was en dat haar wraak vervuld is.
Somber “huis clos”
De regisseur slaagt erin de uitzichtloze liefde van Leonora voor de “trovatore” Manrico in dat sombere “huis clos” te laten evolueren tot een hartverscheurend drama, waarin de vier protagonisten worden meegesleurd. Tafereel na tafereel wordt de relatie tussen de rivalen Manrico en Luna dieper ontrafeld en vooral de spanning opgedreven. Zoals het de bedoeling was van Verdi krijgt Azucena een prominente rol. Ze is een geheimzinnige vrouw die de touwtjes in handen heeft. Ze weet ook meer dan alle anderen en zorgt voor een ijzingwekkend mysterieus aspect in het geheel. In het tweede bedrijf openbaart ze als een bezwerende helderziende dat haar leven beheerst is door wraak maar ook door gefrustreerde moederliefde. Verdi’s zwarte opera ontpopt zich als een machtsspel tussen personages met Leonora als inzet. Het grijpt de toeschouwer bij het nekvel en wordt steeds spannender. De plotse ontknoping, die dan – zelfs voor wie de opera kent- bijna als een verrassing komt, ontlaadt niet, maar geeft nog een extra stroomstoot aan de tragiek.
Psychologisch realisme
Voor wie de opera en zijn onwaarschijnlijke verhaallijn kent, komt deze regie over als een heldere aanpak, die het verhaal een rechtlijnigheid geeft die beangstigend voortstuwt tot de slotpointe. Tcherniakow maakt puur psychologisch realisme van de rivaliteit en de jaloezie tussen Luna en Manrico, van de angst en de wraakzucht van Azucena. Leonora is het smartelijke maar zelfbewuste slachtoffer van die rivaliteit. Het vierde bedrijf is een culminatiepunt in de voorstelling: eerst is er het bezoek van Leonora aan de gevangenis van Manrico en haar aria D’amor sull’ ali rosee waarin Leonora haar vertwijfeling scenisch en muzikaal aangrijpend uiting geeft. Dan volgt het duet met graf Luna waarin hij haar op brutale manier probeert voor zich te winnen en zij met haar “bittere tranen” (Mira d’acerbe lagrime) probeert te smeken haar geliefde te sparen. Luna ontpopt zich hier werkelijk als een machtswellusteling, die met geweld Leonora wil bezitten. Hij vertoont trekken van de bruut Scarpia uit Puccini’s veristische opera Tosca. Het gevangenzetten van Manrico in de aanpalende kamer met gesloten deur doet trouwens ook denken aan de foltering van Cavaradossi in Scarpia’s paleis.
Gezochtheid loert als risico
Is de voorstelling dan als absoluut geslaagd te beschouwen? Jammer genoeg niet, kiezen is verliezen zegt het spreekwoord. De keuze van Tcherniakow voor een uitgepuurde enscenering betekent verlies van de scènes met koor, dat toch wezenlijk deel uitmaakt van Verdi’s opera. Een zigeunerkoor “all’opera, all’opera” zonder koor op de scène komt toch als een soort amputatie over…. Het personage van Ines is geschrapt. Het verhaal over haar geliefde dat Leonora in haar mooie cavatina “Tacea la notte placida” in het eerste bedrijf aan haar vriendin doet, vertelt ze hier aan Azucena: toch wel erg onlogisch. En vooral: De vondst om de personages hun verleden in een rollenspel te laten herbeleven, geleid door Azucena, als therapie om te ontdekken wat de oorzaak is van hun tragisch leven, werkt in het deel voor de pauze geforceerd (zeker als ze op hun papier moeten kijken wat er moet geantwoord worden) en in het tweede deel wordt het niet volgehouden (is waarschijnlijk onmogelijk gebleken). Leonora is in het eerste bedrijf een mondaine en ietwat frivole vrouw met donkere bril en zwarte pruik: een modepop die niet strookt met de “echte” Leonora die we nadien zien, als ze haar pruik heeft afgezet en liever dan haar liefde te verloochenen in het klooster treedt. Een tweedeling van het personage dat me niet echt duidelijk is uit Verdi’s opera. De inleidende teksten voor de scènes die het verhaal situeren zijn soms overbodig.
Kamermuzikaal
Dat de voorstelling ondanks de minpunten een bijzonder aangrijpend geheel blijft is zeker te danken aan de muzikale kracht van Verdi’s partituur waarvan zowel zangers als orkest uitstekende pleitbezorgers zijn. Sylvie Brunet-Grupposo is een Azucena uit de duizend. Ze straalt de trotse geheimzinnigheid uit van een zigeunerin zonder enige karikaturale marginaliteit. Ze is geloofwaardig in haar tragiek en ze zingt met knappe diepe stem. De andere zangers zorgen voor een homogene bezetting. Misha Didyk zingt zijn beroemde Di quella pira aria (gelukkig) zonder slotnoot-acrobatie maar des te geloofwaardiger. Poplavskaya is een tedere en super-lyrische Leonora en Scott Hendricks beheerst absoluut zijn soepele baritonstem in elk vereist emotioneel register. Hij lijkt zich totaal te kunnen vereenzelvigen met zijn personage van Graaf Luna, meer nog in het al vermelde bijtend-harde duet met Leonora in het vierde bedrijf dan in zijn liefdesbekentenis Il balen del suo sorriso.
Ik denk dat deze Verdi-opera zowat als het ultieme bewijs mag gelden dat Minkowski zeker niet moet vastgepind worden op barok. Laat hem los op de romantiek en hij ontdoet de stijl van elke zweem van pathetiek of pompeusheid. Op een subtiele manier stuwt hij het orkest van de Munt doorheen Verdi’s partituur. Het orkest volgt met precisie zijn detaillering die aansluit bij de hersenspinsels van de personages, zodat de muziek niet aan spanning inboet, integendeel, de drive loopt parallel met de scène. Zo sluit Minkowski met zijn muzikale interpretatie mooi aan bij de kamertheaterversie van de regisseur. Niettegenstaande het niet aanwezig is op de scène, verdient het koor toch wel een pluim voor zijn discrete optreden in de coulissen en de puur auditieve klanksfeer.