Une Douceur Violente, een sprekende titel voor een release van 17e-eeuwse luitmuziek, doet zijn naam eer aan. Als uitgangspunt wordt niet vertrokken van het inmiddels gevestigde repertoire van luitmuziek zoals vertegenwoordigd door een canon van werken van onder andere de gebroeders Gaultier en Robert de Visée
Une Douceur Violente, een sprekende titel voor een release van 17e-eeuwse luitmuziek, doet zijn naam eer aan. Als uitgangspunt wordt niet vertrokken van het inmiddels gevestigde repertoire van luitmuziek zoals vertegenwoordigd door een canon van werken van onder andere de gebroeders Gaultier en Robert de Visée in Frankrijk, Sylvius Leopold Weiss in Duitsland, John Dowland in Engeland en de Duits-Italiaanse Johannes Hieryonmus Kapsberger die voornamelijk actief was in Rome.
Luitenist Anthony Bailes kiest voor een oeuvre van de hand van componisten dat vandaag minder bekend is, maar daarom zeker niet minder bemind was. Zoals de titel het zelf verraadt is Une Douceur violente is een evenwichtsoefening: tussen de toenmalige gangbare muzikale praktijk en eigenheid van de luit, tussen traditie en vernieuwing, tussen eenvoud, goede smaak en beheerste extravagantie, tussen zachtheid, liefelijkheid en geweld.
De gebroeders Jacques (ca.1625 – ca. 1690) en Pierre Gallot (ca. 1660 – na 1715) – het is niet overdreven om te zeggen dat een Franse muzikale traditie zoals deze van de luitmuziek een familiale aangelegenheid was – situeren zich samen met Charles Mouton (ca. 1617 – ca. 1699) aan het einde van de periode waarin de luit een grote populariteit genoot in Frankrijk, een muziekhistorische periode die sterk beïnvloed maar niet volledig gedomineerd werd door de twee grote meesters van de luit: Ennemond en Denis Gaultier.
Wat betreft de de Gallots spreekt men net zoals bij de gebroeders Gaultier van le jeune (Pierre) en le vieux (Jacques), waarbij de een de nonkel van de andere blijkt geweest te zijn. Op muzikaal vlak zijn er toch echter enkele opvallende verschillen. Zo houden de Gallots niet vast aan de tweestemmige schrijfwijze die bij de Gaultiers als compositorisch framework diende, maar maken ze gebruiken van een brede waaier aan texturen. Verrassend zijn de rijke harmonieën (met opeenvolgende septiem- akkoorden) die men eerder in een latere muziekhistorische periode zou verwachten, parallelle tertsen die aan romantische gitaarmuziek doen denken (Le Bout de l’An de Mr. Gaultier, n°2), toonschildering (La Cigogne, n°3 met hoge en lage tonen om campanella-effect te creeëren) en de klagelijke maar subtiele dissonanties (Les plaintes de Psyché, n°23). Toch staat die compositorische vindingrijkheid helderheid niet in de weg.
Les plaintes de Pyché is een prachtige klaagzang, waarbij de balans tussen expressiviteit (in de zogenaamde style parlando) en vorm goed bewaard blijft. De verwarring bij de toeschrijving van dit stuk aan Denis Gautier toont aan dat Jacques Gallot – de werkelijke auteur van dit stuk – nog duidelijk verwijst naar een oudere traditie, maar hierin zijn originaliteit bewaard. De beide Gallots waren niet beschaamd vanwege de gelijkenissen met het werk van de gebroeders van Gaultier, maar beschouwden het eerder als een groot compliment. De allemande Le Bout de l’An de Mr. Gaultier is dan ook niet toevallig een hommage aan le jeune Gaultier.
Het zou anachronistisch en wat kort door de bocht zijn om van programmatische muziek te spreken, maar dat “de oude” Gallot gemoedstoestanden en beelden probeert om te zetten in muziek valt af te leiden uit de titels van de muziek en de muziek zelf. Hierin weet hij eenvoudige muzikale ingrepen naar zijn hand te zetten zoals de dissonante secunde in zijn Tombeau de Mr. Le Prince de Condé (n° 19), een allemande als onderdeel van zijn Pièces en fa mineur et do majeur , om smart uit te drukken. Uit zulke werken wordt duidelijk dat alhoewel de luitmuziek diende mee te evolueren met de toenmalige gangbare muzikale praktijken – waarin dans een centrale rol begon te spelen – het toch zijn eigenheid bewaarde. Dit is maar een van de manieren waarop duidelijk wordt hoe de luitmuziek van onder andere de Gallots een balans wist te houden tussen de formele voorschriften die dicteerden hoe kunst moest zijn – dit was ook het geval voor de schilderkunst en architectuur, voorschriften die aan het hof van Lodewijk XIV van kracht waren en de Franse cultuur mee bepaalden. Het is misschien juist dóór en niet ondanks deze strenge regels dat hofcomponisten als Jean-Baptiste Lully en luitcomponisten als Jacques Gallot en Charles Mouton een grote originaliteit aan de dag konden leggen. Het is niet onaannemelijk om te stellen dat dankzij deze regels exorbitante extravagantie op vlak van de uitvoering en compositietechnisch vlak in de kiem gesmoord werden.
Zo bewaart het Tombeau de Gogo ( n° 23, eveneens een allemande) die deel uitmaakt van Moutons Pièces en la mineur (n°22-26) de balans tussen een idiomatische schrijfwijze voor de luit met zijn style brisé (gebroken in plaats van homofone akkoorden) en versieringen, chromatische harmonieën (ondersteund en veroorzaakt door een bas die per kleine secunde stijgt) en formele eenvoud. Compositorisch staat Charles Mouton dichter bij de gebroeders Gaultier. Uit een schilderij door François de Troy, en de bijhorende van reactie Gérard Edelinck op dit schilderij kunnen we afleiden dat hij erg geliefd was. Edelinck schrijft:
Cher Mouton à te voir si bien representé
Par des charmes secrets je me laisse surprendre
Je suis de ton portrait doublement enchanté
Je te vois et je crois t’entendre
Alhoewel Mouton nooit aan een hof verbonden geweest is, blijkt hij in welgerespecteerde literaire milieus in Parijs vertoefd te hebben en was hij daar een zeer geliefd musicus. Zijn compositorische aanpak verschilt met deze van de Gallots in zijn tweestemmige schrijfwijze die aansluit bij de benadering van de gebroeders Gaultier. Hierbij wordt er echter niet ingeboet aan zeggingskracht. Integendeel, het is uit suggestie van harmonieën en het cantabile dat mogelijk wordt door een beperking van stemmen dat Mouton zijn kracht ontleent.
Zoals zovele luitenisten – denk bijvoorbeeld aan Nigel North, Paul ‘Odette, Rolf Lisevand en Julian Bream – begon Anthony Bailes aanvankelijk met gitaarstudies. Het is misschien mede door de populariteit van de klassieke gitaar dat uitvoerders vandaag nog steeds de weg vinden naar het luitrepertoire en dit is een interessegebied dat doorheen 20e eeuw enkel is toegenomen en vandaag blijft toenemen. Het is mooi om te zien dat er zich een canon heeft gevormd van werken voor de luit en het is nog mooier om te zien dat men in dit repertoire blijft graven. Met Une Douceur violente komen zo weer enkele componisten aan het licht die in al hun geweldadige zoetheid ons verrassen met muziek en een uitvoering van die muziek die zijn kracht ontleent aan de balans.