Op 29 november 20147 werd het negentigjarige heengaan van Giacomo Puccini (1858-1924) herdacht, en ter gelegenheid hiervan werd door Arthaus Musik een muzikaal en documentair eerbetoon uitgebracht.
Op 29 november 2014 werd het negentigjarige heengaan van Giacomo Puccini (1858 – 1924) herdacht, en ter gelegenheid hiervan werd door Arthaus Musik een muzikaal en documentair eerbetoon uitgebracht.
Behalve het niet zo uitgebreide instrumentale en niet-operatische vocaal werk van de maestro worden in een doos alle opera’s van de maestro op 11 blu-ray schijven weergegeven. Daarenboven bevat de box een biografische film van Tony Palmer (1984). In de niet minder dan uit 1.300 minuten bestaande editie, worden opnamen die bijna een halve eeuw (1959 – 2008) omvatten, voorgeschoteld. Bij dergelijke opera omnia uitgaven gaat het om een heterogene massa, die vanzelfsprekend hoogtepunten biedt, maar waarin ook mindere opnamen terug te vinden zijn.
De eerste opera, Le Villi, werd volgens het boek in het Siciliaanse openluchttheater (Teatro Antico) van Taormina opgenomen, volgens de doos en de CD-hoes (die correct zijn) in de Grandi Terme van de Villa Adriana (Tivoli, Lazio, nabij Rome – 2004). Tegen een suggestieve uitvoering kan men weinig bezwaar hebben en de choreografie is degelijk. De hoofdrolspeler, Albert Montserrat (Roberto), is een houterige, ietwat nasale tenor, maar zijn tegenspeelster Halla Margret (Anna), die wel attractief is, voldoet omwille van een onevenwichtige stembeheersing niet. Guglielmo, de vaderfiguur, vertolkt door Andrea Rola, is als verismospecialist wel overtuigend als acteur en zanger.
De volgende opera, Edgar, was steeds een probleemkind, zowel in de originele versie met vier als de herwerking met drie bedrijven. Voor de Pucciniliefhebber is deze uitgave toch een must, want hier wordt de haast nooit uitgevoerde oerversie in vier bedrijven aangeboden. José Cura neemt Edgar voor zijn rekening en dat doet hij in deze gereconstrueerde versie uit 2008 (Teatro Regio, Torino) heel sterk in een overigens schitterende enscenering wanneer men de chronologische actualisering accepteert. Julia Gertseva als Tigrana brengt temperament op de scène. Daarentegen is de andere vrouwelijke rol, Amarilli Nizza’s Fidelia in orde, zonder meer.
Een waar hoogtepunt van deze uitgave is Manon Lescaut, waarin we in een fraai decor (Scala 1998) weerom José Cura als Cavaliere des Grieux aantreffen, naast Maria Guleghina (Manon), Lucio Gallo (Lescaut) en Marco Berti (Edmondo). Deze prachtige stemmen worden klassiek begeleid door het orkest van de Scala o.l.v. Riccardo Muti. Zulk niveau zouden we wensen voor alle uitvoeringen.
Over La Bohème dient niet veel geschreven te worden, de opname is immers alombekend, de stemmen zo beroemd en het gaat om een klassieke, eersteklas Bohème – hetgeen eveneens geldt voor de kleinere rollen. Het gaat om Franco Zeffirelli’s versie (San Francisco Opera 1988) met Mirella Freni (Mimi), Luciano Pavarotti (Rodolfo), Nicolai Ghiaurov (Colline) en Tiziano Severini (dirigent). Overigens zien we ook de oudgediende Italo Tajo (bas, 1915 – 1993) in twee kleine rollen (Benoît en Alcindoro) figureren.
Een verdienstelijke opname uit de arena van Verona (2006) waarbij prachtige decors opvallen, is Tosca met een geëngageerde Marcelo Álvarez als Mario Cavaradossi, een dramatische Fiorenza Cedolins (Tosca) en de felle Scarpia van Ruggero Raimondi. Dirigent Daniel Oren is een gewaardeerd Puccinikenner en dat heeft zich weerspiegelt in de muzikale interpretatie van het orkest.
De Madama Butterfly uit de Scala van Milaan (1986) is ditmaal een echt Japanse versie, waarbij eveneens Japanse specialisten die instonden voor enscenering en decor ingeschakeld werden. Hoofdrolspeelster is de typische Yasuko Hayashi (die echter de formidabele Teiko Kiwa of andere Japanse dames in deze rol niet kan benaderen). Ze wordt bijgestaan door de aangename mezzosporaan Hak-Nam Kim (Suzuki), terwijl Peter Dvorsky een elegante Pinkerton presenteert en ook Giorgio Zancanaro valt best mee als Sharpless. We ontmoeten hier Anna Caterina Antonacci (jaargang 1961) aan het begin van haar carrière als Kate Pinkerton. Alles wordt in goede banen geleid door Lorin Maazel.
Vervolgens komt een live-opname (2005, Puccinifestival Torrel del Lago) van La Fanciulla del West aan bod. Zonder twijfel hebben we hier weerom met een muzikaal hoogtepunt uit de verzamelbox te maken (over de enscenering kan men best in alle toonaarden zwijgen). De hoogstaande verklanking van het Città Lirica orkest o.l.v. Alberto Veronesi presenteert de maestro zoals we hem allen wensen te horen. Dit geldt eveneens voor de prominente persoonlijkheden van Daniela Dessi (Minnie) en Fabio Armiliato (Dick Johnson); Lucio Gallo als Jack Rance dient eveneens onthouden te worden.
In het Venetiaanse Fenicetheater (2008) werd La Rondine opgenomen. De gehele gebeurtenis is eerder een routineklus voor orkest, dirigent (Carlo Rizzi) en bezetting (Fiorenza Cedolins als Magda, Sandra Pastrana als Lisette, tenor Fernando Portari als Ruggero, operettentenor Emanuele Giannino als Prunier, Stefano Antonucci als Rambaldo). Ook het verplaatsen van de handeling van de 19de naar het midden van de 20ste eeuw is geen gelukkige keuze, maar dergelijke werkwijze wordt helaas al te veel toegepast.
Il Trittico werd opgenomen in Modena (Teatro Comunale, 2007). De drie éénakters worden stijlvol en voor de Pucciniliefhebber in het algemeen erg aantrekkelijk gebracht zowel door de vrouwelijke hoofdrol, Amarillli Nizza (die driemaal weerkeert), als de dirigent Julian Reynolds met zijn koor en orkest. Nizza mocht echter toch wat warmer klinken als Suor Angelica, zich parmantiger uitdrukken als Lauretta (in Gianni Schicchi) en ze kon verleidelijker zijn als Giorgetta (in Il Tabarro). Tweemaal (als Michele in Il Tabarro en de titelrol in Gianni Schicchi) zien we Alberto Mastromarino de baritonrollen vrij aanneembaar op zich nemen. Daarentegen verdienen de tenoren geen speciale vermelding.
In tegenstelling met de diverse hoogtepunten komt nu een problematische opname. Men is ervoor of ertegen. In de Turandot uit 1983 zwaait Lorin Maazel in de Weense Staatsopera de dirigeerstok. Beroemdheden als Katia Ricciarelli (Liù) en Eva Marton (Turandot) kunnen in deze opname wel boeien, maar beter is José Carreras als Calaf. Hij voldoet toch niet helemaal de hoge internationale maatstaven die men met zulk een bezetting verwacht.
In zijn geheel bespeuren we bij deze opnamen geen onuitgegeven materiaal, noch een uitgave die als referentiepunt aanzien kan worden.
De uitgever voegde hierbij twee bonusopnamen. Eerst komt de legendaire (mezzo)sopraan Sena (Srebrenka) Jurinac (1921 – 2011), expressief maar evenwichtig als steeds, en de onvergetelijke mezzo Elisabeth Höngen (1906 – 1997) als koele Principessa aan bod in een (volgens de tijdsgeest) duitsgezongen, maar erg krachtige versie van Suor Angelica. Vervolgens ontmoeten we Gianni Schicchi die vertolkt wordt door de beroemde bas-bariton Erich Kunz (1909 – 1995). Beide producties zijn, zoals te verwachten, zwartwitopnamen van de ORF uit resp. 1959 en 1960. Wat een tijd, tpen de radio- en tv-zenders nog eigen producties op touw zetten. De Wiener Philharmoniker o.l.v. Argeo Quadri (1911 – 2004) begeleidt Suor Angelica. Dezelfde dirigent leidt het orkest van de Weense Volksoper in de tweede eenakter. Beide historische documenten zijn onmisbaar in de discotheek van de kenner.
En dan komt de Puccinifilm van Tony Palmer (1984) waarbij alles draait om de onappetijtelijke episode rond Doria Manfedi. De beoordeling van Palmers interpretatie laat men best over aan de individuele smaak; ondergetekende vindt het in elk geval verloren tijd.
Tenslotte is er ook een boek (in drie talen) bijgevoegd dat het formaat bezit van een gramofoonplaathoes uit de oude doos en 103 pagina’s telt. Het kan omschreven worden als coffee table book voor de kenner, maar is wel nuttig voor de amateur. Er komen wel onjuistheden in voor (zie Le Villi). Foto’s van de componist, zijn familie, vrienden en historische locaties, alsook operaproducties en beeldmateriaal van de blu-rayopnames. Aan de biografie van Dieter Schickling (2007) werd een drietalige (Engelse, Franse, Duitse) bijdrage “Giacomo Puccini – eine Annäherung” ontleend. Verder is er een kapittel “Giacomo Puccini und Lucca”. Eveneens komen uitvoerige teksten aan bod over al zijn opera’s die meer dan inhoudsopgaven bieden. Tenslotte is er een overzicht “Darstellung grosser Sänger-Darsteller” en detaillijsten van medewerkers aan de opnames en opgave van de diverse tracks. Sommige foto’s zijn wel boeiend.
De verzameldoos blijkt dus inegaal materiaal te bieden, hetgeen ongeveer steeds van toepassing is bij dergelijke initiatieven. Het muzikaal materiaal is overwegend positief tot heel goed te beoordelen, sommige opnames zijn braaf, en in een enkele geval zijn er onverwachte mankementen. De opnamen uit het archief van de ORF zijn onmisbaar, het boek biedt prettige documenten, maar de film van Palmer diende helemaal niet bijgevoegd te worden.