**** Wat is het verschil tussen een jonge pianist en een timmerman? Het blijkt ten dele een strikvraag. Want beide timmeren naarstig. En een klavierspeler doet dat – jawel – ook met hamertjes. Maar om aan de muzikale weg te schaven, enige naambekendheid te verwerven en concerten binnen te halen, is voor de beroepsmuzikant een album onontbeerlijk. De Belgische toetsenist Julien Beurms heeft zijn debuut net uit en dat levert een lekker divers visitekaartje op.
**** Wat is het verschil tussen een jonge pianist en een timmerman? Het blijkt ten dele een strikvraag. Want beide timmeren naarstig. En een klavierspeler doet dat – jawel – ook met hamertjes. Maar om aan de muzikale weg te schaven, enige naambekendheid te verwerven en concerten binnen te halen, is voor de beroepsmuzikant een album onontbeerlijk. De Belgische toetsenist Julien Beurms heeft zijn debuut net uit en dat levert een lekker divers visitekaartje op.
Wie is deze jongeman, hoor ik u denken. Want de kans is reëel dat u van Julien Beurms (°1989) nog nooit hebt gehoord. In een landje waar de taalgrens maar al te vaak een hermetisch slot vormt, hoeft zoiets ook niet te verbazen, de grote openheid die de wereld van kunst en cultuur zich graag toemeet ten spijt. Maar laat ons zeker niet pessimistisch klinken, want met zijn eerste solo-cd komt hier weldra verandering in. Voor de aandachtige lezers van ons webmagazine doet de naam Julien Beurms allicht wel al een belletje rinkelen. Hij is immers de bezieler van het Brussels Chamber Music Festival, dat later dit jaar aan zijn 3de editie toe is (30 september – 2 oktober 2016). Na zijn studies aan het Conservatoire Royal de Mons (in de klas van Johan Schmidt en Yuka Izutsu) trok Beurms naar de Verenigde Staten om er zich bij Victor Rosenbaum aan de New England Conservatory in Boston te vervolmaken. Richard Goode, Anne Queffélec of ook nog David Lively: het zijn slechts enkele van de gereputeerde namen die Julien tijdens zijn studentenjaren van pedagogisch advies hebben voorzien.
Carte blanche
Voor de samenstelling van zijn debuutalbum kreeg Beurms van Luc Baiwir, producer van het onafhankelijke platenlabel Azur Classical, carte blanche. En het mag gezegd: het resultaat verdient zeker en vast een pluim. Zo krijg je het gevoel dat je naar een doordacht opgebouwd recital aan het luisteren bent, een performance die van begin tot eind blijft boeien. En voor een plaat is zoiets natuurlijk een niet te onderschatten troef. Uit de geselecteerde werken spreekt bovendien ambitie, durf én veelzijdigheid. Openen doet Beurms opvallend genoeg in Latijns-Amerika, met de Braziliaanse componist Heitor Villa-Lobos. En ook voor zijn encores haalt hij de chimichurri bij een Zuid-Amerikaanse toondichter: de Argentijn Alberto Ginastera. Dit is muziek die Europese pianisten maar al te vaak – en even vaak onterecht – links laten liggen, maar waarmee Beurms niet alleen tijdens zijn verblijf in Boston (Villa-Lobos), maar ook reeds in Mons (Ginastera) grondiger kennismaakte. Vertrouwder terrein zijn de twee andere componisten, Haydn en Schubert, die op deze cd als voor- en hoofdgerecht worden opgediend. Vooral de boude keuze voor Schuberts laatste pianosonate, een waar titanenwerk dat reeds vele malen en door enkele van de allergrootste pianisten werd vereeuwigd, springt daarbij in oog en oor. Cet album serait une synthèse de mon parcours musical, au cours duquel mes préférences ont sans cesse évolué, zo heet dat dan in het cd-boekje. En een avontuurlijke synthese is het zeker geworden.
De eerste maten van Villa-Lobos’ Impressões seresteiras laten de piano, een Yamaha CFIIIS, meteen in al zijn registers weerklinken. Een ideale binnenkomer om de kwaliteiten van deze vleugel – “crowning glory of the Yamaha line” – te onderstrepen: helder parelend in het hoge en middenregister, ietsje doffer en wat minder uitgesproken in de bassen. Maar wat voor een onvergetelijke indruk maakt vooral dit ronduit prachtige stuk, één van de in totaal vier composities die samen de Ciclo brasileiro (1936-1937) volmaken. De serenade, die in al zijn eenvoud tot tweemaal toe terug opduikt, is van zo’n ingetogen, melancholische schoonheid dat je ze niet genoeg kan horen. Het subtiele legato van Beurms laat haar, samen met een delicate linkerhand, vol tot haar recht komen. De jongeman spaart het rubato op voor tijdens de meer hoogdravende passages. En dat werkt uitstekend, ja soms zelfs lichtjes swingend. Goed begonnen, is half gewonnen, zegt men dan. Ook op de cd, als kort intermezzo, vinden we één van Schuberts Impromptu’s terug: het zwierige tweede stuk (Allegro) uit de eerste bundel (1827). Mon premier ‘cheval de bataille’, dixit Beurms. Gewapend met een duidelijke articulatie, een standvastige begeleiding en stevige accenten in zowel middendeel als coda komt Beurms triomfantelijk uit de strijd. Zijn gedrevenheid wordt vertaald in een hoog tempo, nog een tikkeltje sneller dan bijvoorbeeld Maria João Pires op Deutsche Grammophon, maar gejaagd wordt het gelukkig nooit.
Emotionele reis
Tussen Villa-Lobos en Schubert presenteert Beurms een sonate in mineur van Haydn (1783): une des premières sonates de son catalogue qu’il m’a été donné de découvrir, et dont le registre émotionnel est particulièrement large et poignant. De overtuigingskracht van de opname zit hem hoofdzakelijk in de hoekdelen. In het geanimeerde Presto valt de mooie, indringende dialoog tussen linker- en rechterhand op, bijvoorbeeld in de korte doorwerking. Het tempo is dan weer wat trager dan men zou verwachten. Beurms maakt er bewust geen hollende showcase van, maar verweeft op een precieze manier vloeiende lyriek en aangescherpte dramatiek. In de beweeglijke finale (Vivace molto) is het grote, haast onschuldige spelplezier duidelijk hoorbaar. Beurms houdt er goed de vaart in, plaatst soms kleine versnellingen of een explicietere klemtoon en legt zijn muzikale frasen met het nodige aplomb neer. Aanstekelijk knap. Minder maatgevend is daarentegen het middendeel (Adagio), waar het vooral aan de dynamische nuances schort. Is het voor Beurms geen probleem om waar nodig wat luider te klinken, dan valt het op hoe moeizaam er decrescendo en pianissimo wordt gespeeld. Heeft het te maken met de opnametechniek, die de klank van de piano wel prima vat, maar deze ook heel direct projecteert? Het resultaat is hoe dan ook net iets minder beklijvend dan de rest van de uitvoering.
Met Schuberts magistrale laatste pianosonate (1828) zijn we vervolgens aan het kloppende hart van dit album toegekomen. Beurms wou zijn favoriete werk, de laatste biecht van een stervende componist, zowel om persoonlijke als professionele redenen absoluut op deze plaat hebben. Je suis fasciné par le côté humain que Schubert a réussi à mettre dans ces trois dernières sonates, et par le voyage émotionnel qu'il nous fait emprunter, schrijft hij mij in een omstandige mail. Onze pianist beseft maar al te goed dat hij met dit imposante repertoirestuk de vergelijking aangaat met illustere, ja zelfs mythische voorgangers als Wilhelm Kempff, Sviatoslav Richter, Alfred Brendel, Radu Lupu, Grigory Sokolov en Mitsuko Uchida (om nog maar die te noemen). Een mens zou voor minder plankenkoorts krijgen. Zo niet Beurms, die zijn eigen, traag gerijpte visie op dit werk zonder schroom presenteert en daarbij ook de door Schubert voorgeschreven expositieherhaling respecteert. Het duurt weliswaar even vooraleer hij de juiste toon te pakken heeft. Aan het prille begin van het Molto moderato duiken er vreemd genoeg enkele intonatieprobleempjes op. En ook de fameuze triller klinkt meer wollig dan onheilspellend. Belangrijker is nochtans dat de beweging langzaam maar zeker aan poëtische zeggingskracht, momentum én intensiteit wint. Beurms kiest voor een rustige, bedachtzame, maar tevens dynamische aanpak en mijdt elk maniërisme dat de aandacht van zijn muzikale verhaal zou kunnen afleiden. Met het weemoedige Andante sostenuto gaat hij fijntjes en enigszins slepend op de ingeslagen weg verder. Gravitas (en pedaal) domineren zowel begin als einde. Daartussen echoën enkele kortstondige, zangerige momenten van hoop. In het scherzo (Allegro vivace con delicatezza) horen we een mooi genuanceerde, ritmische puls in het trio en dito accenten in de hoekdelen. De grillige finale ten slotte (Allegro, ma non troppo) is dan weer zeer smaakvol gefraseerd, speels én broeierig ernstig tegelijk. Aan jonge pianisten wordt vaak aangeraden om deze sonate voor latere opnamen op te sparen. Maar in het geval van Beurms – en ongetwijfeld nog vele anderen – geldt: zwijgen is zilver, spelen is goud.
Té kwiek gemoed
Als toegift komt Beurms met Danzas argentinas (1937) aanzetten, een programmatisch drieluik van de jongvolwassen Ginastera. Deze dansen, del viejo boyero (oude veedrijver), de la moza donosa (bevallige deerne) en del gaucho matrero (geslepen cowboy), behoren tot de populairste werken uit de Argentijnse pianoliteratuur. Curieuze ritmes, speciaal ingekleurde harmonieën en een fikse dosis bravoure vormen de hoofdingrediënten. Ce que j'apprécie particulièrement dans les trois danses, c'est la capacité de Ginastera à évoquer très clairement une situation, une ambiance, une humeur, en quelques brefs instants de musique. Hoe Beurms deze gemoedsgesteldheden dan weet te vangen? Met veel energie, doch ietwat overhaast in de eerste en tevens kortste dans – een iets té kwieke oude herder. Berustend, sensitief en breedvoerig in de mijmerende tweede Danza. En eens lichtvoetig, dan weer doortastend, maar altijd onverbloemd furieus in het snoeverige, orkestrale slotstuk.
De tekst in het cd-boekje is beknopt gehouden en enkel in twee talen beschikbaar (Frans en Engels). Voor een Belgische pianist, en een al even Belgisch label als Azur Classical, is zoiets natuurlijk een beetje eigenaardig. Maar de persoonlijke boodschap is, in welke taal ook opgesteld, lezenswaardig en bovenal oprecht. En dat lijkt me nog altijd het allerbelangrijkste.