De Groote Oorlog associëren we op de eerste plaats met ijzingwekkend wapengekletter. Toch werden er in die donkere jaren ook andere, integerder klanken geproduceerd. Met veel branie stelde Revue Blanche op basis van deze composities haar nieuwste concertprogramma samen. En het dient gezegd: dat staat als een huis. Eentje waartegen zelfs het zwaarste artilleriegeschut niet opgewassen is.
De Groote Oorlog associëren we op de eerste plaats met ijzingwekkend wapengekletter. Toch werden er in die donkere jaren ook andere, integerder klanken geproduceerd. Met veel branie stelde Revue Blanche op basis van deze composities haar nieuwste concertprogramma samen. En het dient gezegd: dat staat als een huis. Eentje waartegen zelfs het zwaarste artilleriegeschut niet opgewassen is.
Ze noemen zich Revue Blanche, naar het gelijknamige, literair-artistiek tijdschrift uit de belle époque, en stellen zich tot doel om, vanuit een ongebruikelijke bezetting, instrumentale stukken en vocaal repertoire samen te brengen, de grenzen ervan af te tasten of deze zelfs te doorbreken. Met hun nieuwste programma, The Great War, herdenkt het viertal aan de hand van deze lovenswaardige filosofie de Eerste Wereldoorlog. Ze doen dat met muziek die tijdens de oorlogsjaren werd geschreven én met de gewaardeerde hulp van componist Frederik Neyrinck (°1985). Die arrangeerde voor het ensemble werken van zowel bekendere als minder bekende voorgangers, actief aan beide kanten van het front: naast Ravel en Debussy onder andere ook Ivor Gurney, Hanns Eisler en Joseph Jongen. Het resultaat is een bijzonder boeiende afwisseling van liederen en instrumentale kamermuziek waarmee soprane Lore Binon, altviolist Kris Hellemans, fluitiste Caroline Peeters en harpiste Anouk Sturtewagen zowel in duo, trio als kwartet kunnen uitblinken.
Sereniteit als aperitief
Na de première begin december in Kortrijk was Kapellen de tweede plek waar The Great War aan een breder publiek werd voorgesteld. Dat gebeurde in ’t Kerkske: een als concertzaal heringericht godshuis en zowat de ideale locatie voor een intiemere muziekbeleving. Het was daarom eens zo jammer dat de toehoorders enkel op een aperitiefconcert werden getrakteerd. En dat Revue Blanche dus node in zijn concept moest knippen opdat de aanwezigen op deze zondagvoormiddag nog voldoende tijd zouden hebben om van hun aangeboden wijn of fruitsap te nippen. Zo werden naast een aantal liederen van Debussy en Eisler ook de delen uit Enrique Granados’ suite Goyescas geslachtofferd omdat het concert niet als volwaardig hoofdgerecht werd opgediend. Gelukkig bleek de schade al bij al nog mee te vallen. Collateral damage, zo je wil, want ook in de ingekorte versie van The Great War was er niet alleen veel schoonheid, maar ook nog steeds een doordachte opbouw te ontdekken.
Het concert eindigde waar het ook begon: bij enkele vocale stukken van Maurice Ravel. Met Trois beaux oiseaux du Paradis, het tweede van diens vierstemmige Trois Chansons (1914-1915), liet een Revue Blanche op volle sterkte meteen precies die intrigerende versmelting van timbres horen waar het op enthousiaste wijze naar streeft. Dit was geen band met een frontzangeres, maar een ensemble in de ware betekenis van het woord dat eensluidend de hemelse samenklanken ten gehore bracht waarbij de vogels uit het lied zich beslist in hun nopjes zouden voelen. De beheerste sereniteit waarmee Lore Binon haar sopraan inzette, straalde ook in de daaropvolgende liederen van Ivor Gurney door. De Britse (toon)dichter was in de Westhoek gelegerd toen hij In Flanders schreef. Met spaarzame handgebaren en een sprekende mimiek bezong Binon diens heimwee naar de natuurpracht van zijn geboorteland. Net als in Sleep, een van de Five Elizabethan Songs die Gurney reeds in 1912 componeerde, werd ze daarbij op gevatte wijze door Anouk Sturtewagen geruggensteund. Met veel finesse dwarrelden haar vingers daarbij over de snaren. De harp een tokkelinstrument? Baby think twice, zou Céline Dion zingen.
Dankbaar geschenk
Het repertoire voor de combinatie van harp, altviool en fluit is – maar dat vermoedde u allicht al – beperkt. In orkestverband werden de drie instrumenten onder andere door Mozart samengebracht, met het concerto voor fluit en harp als overheerlijk resultaat. Maar Claude Debussy was eind 1915 de eerste die de mogelijkheden ook in kamermuziekverband zou uittesten, en inspireerde op die manier andere componisten als Bax, Goebaidulina en Takemitsu. De Fransman deed dit als onderdeel van een geplande reeks van zes sonates waarvan er uiteindelijk drie werden voltooid. Honderd jaar na haar ontstaan is deze compositie voor een ensemble als Revue Blanche natuurlijk een zeer dankbaar geschenk: een lijfstuk, waar de musici naar eigen zeggen steeds opnieuw andere elementen in ontdekken. En het publiek met veel genoegen met hen. Want de sfeer die Debussy schept, is haast onwezenlijk. Is dit oorlogsmuziek, vraagt een mens zich af wanneer het werk met zijn onschuldige pastorale werd ingezet? Even subtiel als vastberaden vulde het ensemble de zaal met feeëriek samenspel. In de daaropvolgende delen won de muziek steeds meer aan beweeglijkheid, mede doordat de uitvoerders het tempo, dat van Lento over Menuetto naar Allegro moderato evolueert, bijzonder goed aanvoelden. Zo werd knap de spanningsboog gecreëerd die deze sonate in zich heeft om van begin tot eind te betoveren.
Met de Cinq Mélodies (1917-1918) van de Luikenaar Joseph Jongen werd het trio opnieuw tot een kwartet uitgebreid, maar de stemming bleef er overwegend één van introspectie en berusting waarin pianissimo’s de boventoon voerden. Toch zorgde Revue Blanche ook voor een meer uitgesproken, krachtiger dynamiek waar nodig. Werden deze aangrijpende melodieën oorspronkelijk als orkestlied op oorlogsgedichten van Franz Hellens (1881-1972) getoonzet, toch had je nooit het gevoel naar een bewerking te luisteren. Meer zelfs: het leek wel alsof de stukken voor deze bezetting geschreven waren. En is dat niet het beste bewijs dat we met een overtuigende remix vandoen hebben? Chapeau dus, Frederik Neyrinck.
Tra-la-la
The Great War sluit af met Deux Mélodies hébraïques (1914) en dat was, wederom, een weloverwogen en integer gebrachte keuze. De Kaddisch, een van de belangrijkste gebeden uit de Joodse liturgie, wordt ook ter nagedachtenis van de doden in een mix van Aramees en Hebreeuws gereciteerd. De vredesboodschap werd in ’t Kerkske met ingehouden adem aanhoord. Gevoelvol gezongen melismen, op een attente manier begeleid, maakten er een pakkend saluut aan de vele gesneuvelden van de Groote Oorlog van. Toch liet het stuk ook een wrange smaak na, wetende wat het Joodse volk enkele decennia later te verduren zou krijgen. Die werd enigszins verzacht door de nederige knipoog uit L’énigme éternelle. Sommige gruwel is inderdaad niet te bevatten. Daar zijn geen woorden voor, maar wel muziek: de mildironische tra-la-la’s uit het Jiddische vers waarmee deze onderhoudende, muzikale herdenkingsplechtigheid eindigde.
Revue Blanche mocht vorig jaar de Klara-award voor Jonge Belofte in ontvangst nemen. Maar met The Great War bewijst dit viertal dat ze deze fase al ruim voorbij is. Dit veelzijdige, en met zeer veel overtuiging uitgevoerde programma staat als een huis: eentje waartegen geen oorlogskruid opgewassen is. Een opname staat gepland in het voorjaar. De cd zou in november 2015 in de rekken moeten liggen. U kan – begrijpelijk – zo lang niet wachten? Stip dan alvast in uw nieuwe almanak aan: 31 januari, Klara in deSingel.