Na een maand vol met internationale klanken, kruisbestuivingen en muziekstijlen die het oor streelden komt er weer een einde aan Festival 20·21 en TRANSIT (Festival van Vlaanderen). Het kan alvast een geslaagde editie genoemd worden. Er is veel muzikaals op ons afgekomen, maar hierbij maken we alvast een terugblik op het openingsconcert en de themadag (deel1).
Een korte terugblik
Het sprak alvast tot de verbeelding hoe Festival 20·21 begon met een serene, maar beklijvende liturgische compositie. Met Zingen naar het Licht maakten we een reis als luisteraar doorheen Sergej Rachmaninovs Nachtvigilie (De Vespers), op. 37 (1915). Samen met het Collegium Vocale Gent bracht de Letse dirigent Kaspars Putniņš een meest intiem concert. De wereld is momenteel gevoelig aan de drukte rondom ons, en op dit soort momenten voel je hoe muziek iemand terug kan brengen naar de rust. Het was een perfecte keuze voor een openingsconcert, en voor de opening van het academiejaar. Af en toe vloeiend en bijna theatraal, maar vaak ook intiem en doortastend. De indrukwekkende basso profundo-stem is alvast iets dat zal bijblijven.


Britten en Sjostakovitsj
De themadag voor draaide dit jaar rondom de persoonlijke relatie tussen de componisten Benjamin Britten en Dmitri Sjostakovitsj. Twee werelden apart, het Westerse Groot-Brittannië en Sovjet-Rusland, het kan niet verder uit elkaar liggen. De componisten bleken zelfs niet eens een gemeenschappelijke taal te maken. Toch was het een innige, muzikale vriendschap waarbij beiden vaak composities aan elkaar opdroegen. De tolk tussen hun twee, en dus de gouden draad in het verhaal, was de bekende Russische sopraan Galina Visjnevskaja.

Deze relatie werd prachtig verbeeld via de ZKF’s (Zeer Korte Filmimpressie’s), een concept en samenwerking tussen Lise Bruyneel en Pieter Bergé. Met deze fragmenten werd het publiek als het ware achter de schermen getrokken. Hiermee kwam er een intiem beeld vrij van de composities in kwestie. Het was alvast intrigerend om de stemmen uit het verleden vol liefde en heimwee te horen spreken over Britten en Sjostakovich.
Het eerste concert bracht The Poet’s Echo op. 76 (Benjamin Britten), sonate voor altviool en piano op. 147 en Zeven Romances op gedichten van Alexander Blok op. 127. Met uitvoerder als Trio Khaldei (trio van piano, viool en cello) Maxime Désert (altviolist), Lore Binon (sopraan) en Inge Spinette (piano).
The Poet’s Echo
Om te beginnen met Loren Binon en Inge Spinette is als het overslaan van het voorgerecht en gewoon direct naar het eerste hoofdgerecht te gaan. Je weet als luisteraar dat je zuivere kwaliteit krijgt van twee gelauwerde muzikanten. Binons stem is iets dat mij vaak fascineert in hoe het een heldere kracht toch combineert met fragiliteit. Mijn oor wordt daardoor vaak getrokken naar de kleur en timbre van haar stem. Deze was terecht op haar plaats in wat wel een fascinerende compositie is. Beseffend dat Britten geen woord Russisch sprak (als ik de ZKF’s moet geloven) had hij duidelijk wel een goeie greep op intonatie en dictie – ongeacht of hij de taal sprak of niet. Het componeren in een taal die iemand niet machtig is is geen alledaags gegeven. Het maakte het luisteren naar The Poet’s Echo alleen maar interessanter.
Deze compositie is geschreven tijdens een vakantie in de Sovjet-Unie (met Visjnevskaja en haar man Mstislav Rostropovich in 1965). De teksten zijn op basis van Aleksandr Pushkin, een schrijver die wel vaker inspiratie was voor de Russische componisten. Wetende dat de muzikale taal van Britten en Sjostakovitsj verschilde was het ook amusant om te luisteren naar hoe Britten zijn muzikale taal ontwikkelde. Hier en daar scherp, geblokt, bijna fragmentarisch in zijn palet bracht hij een soort dreigende stilte in zijn werk. Het feit dat het onderliggende verhaal over het eindige ging was muzikaal ook hoorbaar. Soms wordt de ziel niet beroerd door emotie, maar eerder door reflectie. Bij de taal van Britten was dit zeker het geval. De uitvoering van Binon en Spinette was, zoals verwacht, een muzikaal plaatje.


Sonate voor altviool en piano op. 147
De sonate voor altviool en piano van Sjostakovitsj was vooral technisch beklijvend, en uitstekend gebracht door altviolist Maxime Désert. Met een kleine teen – om het zo uit te drukken – als violiste in het verleden kon het mij als luisteraar smaken dat het twintigste eeuwse repertoire zo technisch uitdagend kan omgaan met de klank. Dubbelgrepen, flageolet, bijna hoorbare klanken, het was er allemaal.
Het concert was een dialoog tussen piano en altviool. Het verschil tussen Sjostakovitsj en Britten is dat de Russische componist nog altijd een voet lijkt te houden in de Russische traditie. Een zweem van romantiek, minder geblok dan zijn Engelse compagnon, een beetje vibrato tussen de robuuste passages door brachten de toeschouwer terug tot een soort intiemere wereld. Minder reflectief misschien, maar zeker iets dat aansprak. Waar Britten reflectief was, daar sprak Sjostakovitsj met klank en emotie. Désert en zijn metgezel aan de piano waren van begin tot einde in een muzikaal gesprek verwikkeld.
Zeven Romances op gedichten van Alexander Blok op. 127
Deze compositie van Sjostakovitsj leek een beetje de tegenhanger te zijn van Brittens The Poet’s Echo. Met deze compositie kwam het eerste concert op het einde van zijn zwanenzang alvast. Ook hier bracht Binon een beklijvende vertolking van de gedichten van Alexander Blok. Hier was het romantische in de taal iets meer voelbaar, maar dit was dan ook Sjostakovitsj, en niet Britten. Toch voelde je dat er een leegte was, want je wist (dankzij de ZKF’s) dat de dood altijd aanwezig was in de compositie. Het was altijd het eindpunt van iets. Met deze intieme verhandeling sloot het eerste concert zich af, en ook hier valt alleen maar lof te geven aan de sopraan voor haar inleving in het complexe van de Russische taal, die vrij direct en emotief bruut kan zijn in vergelijking met de Westerse omfloersting. Krachtig, zuiver, en zeer verhalend. Een perfect begin voor een zeer gevulde dag.


Driemaal strijkkwartetten met Sjostakovitsj en Britten
Het tweede concert van de themadag werd verzorgd door het befaamde Brodsky Quartet (dat overigs in 2022 haar 50e verjaardag viert). Ze openden met de wanhopige klanken van Sjostakovitsj’ Strijkkwartet nr. 13, op. 138 (1969). Gruwel en onrust zijn twee termen die in de literatuur wel vaker gebruikt worden om de sfeer van dit werk te beschrijven. Het Brodsky Quartet wist het bijna griezelige karakter op een beklijvende manier tot leven te brengen. De percussieve passages — waarbij de strijkstok op het lichaam van het instrument werd getikt — en de hamerende noten gaven kippenvel terwijl de solo van de altviool was bedwemelend. Het geheel vloeide organische in elkaar over en een hardnekkig motief van drie noten achtervolgde de luisteraar.
Daarna volgde Brittens Strijkkwartet nr. 3, op. 94 (1975). De sfeer in dit werk was al even weemoedig als het vorige, maar wel een stuk minder griezelig. Dit kwartet bestaat uit vijf delen. De oneven delen zijn langzaam en de even delen met meer geestdrift en wat stormachtiger. Het Brodsky Quartet vervlochten de muzikale lijnen op een intrigerende manier. Het laatste deel was zelfs bijna hypnotiserend. De voortdurende herhaling van het klokkenmotief werd subtiel op de voorgrond geplaatst waardoor een tranceachtige sfeer gecreëerd werd.
Het Brodsky Quartet eindigde met Sjostakovitsj’ Strijkkwartet nr. 12, op. 133 (1968). Dit werk is bekend om zijn tonale twaalftoonsthema. Wat bij eerste beluistering voornamelijk in het oor springt is echter de gespletenheid. Het contrast tussen de scherpe en felle allegretto’s en het deerlijke adagio geven het werk een dubbele identiteit; wat het programmaboekje beschrijft als twee werelden. Net zoals in de vorige twee strijkkwartetten is ook dit werk gekenterd door een herhalend motief. In deze compositie dient het ostinato (het herhaalde motief) om het rauwe en bijtende karakter van de allegretto’s te benadrukken. De leden van het Brodsky Quartet pingpongen het motief naar elkaar. Kort en afgebeten spelen ze de noten tegen elkaar op. De muziek klinkt bijna agressief. De melancholische solopassages uit het adagio, afgewisseld door koraalachtig antwoorden van de drie anderen, klinken als een ware verademing. Brodsky Quartet bracht een beklijvende uitvoering van dit turbulente werk. Zelf voor een getraind oor bleven de karakterwisselingen hun onvoorspelbaarheid behouden.
INFO
- WAT: Festival 20-21, Muziekklassiekers van morgen
- WAAR: verschillende locaties in Leuven
- WANNEER: ‘20-21’: van 27 september tot 28 oktober 2021
- WIE: voor uitvoerders en programma, zie www.festival2021.be
Deze tekst was in samenwerking met Helena Gaudeus