Als Calixto Bieito zich vastbijt in een opera, kunnen we ons op zijn minst aan een verbluffende en verrassende voorstelling verwachten. Dat was dit keer niet anders. De regisseur maakt van Wagners opera over de minnezanger in de Middeleeuwse ridderlijke context een menselijk verhaal met actuele personages die worstelen met beklemmende regels, emoties, fantasieën. De “Erlösung”, het thema eigen aan Wagners opera’s blijkt een bittere illusie.
Wagner laat zijn opera afspelen in de Venusgrot en de Wartburg. De productie is dus verdeeld in twee werelden. Bij Venus bevindt Tannhäuser zich in de natuur, waar de liefde spontaan en vrij is. Geen spoor van ontucht of perversie hier. De scène is een bos met wild vertakte bomen. Tannhäuser gaat als “Naturbursche” gekleed, met sportieve broek en hoodie-vest. Venus draagt een kort en sober, zwart, mouwloos jurkje. De knappe figuur van Ausrine Stundyte kan er soepel in bewegen, ze voelt zich in haar biotoop en lijkt zich ervan bewust dat ze de blik van de toeschouwer aan haar kluistert. De confrontatie met de besluiteloze Tannhäuser is heel geloofwaardig uitgebeeld, als een koppel in crisis in het dagelijkse leven. Nervositeit en lust beheersen de vrouw in het besef dat haar minnaar haar gaat verlaten. Ik heb me enkel afgevraagd waarom Tannhäuser haar zo vaak bij de korte haren rukt, maar laat dat een detail zijn.
Net als in de vorige regie die de Vlaamse Opera ons van Bieito presenteerde – Lady Macbeth van Mtsensk van Dmitri Sjostakovitsj – schuwt Bieito de erotiek niet, maar nergens overdondert hij ons met schokkende seksscènes. Integendeel, vaak is de verwijzing naar seks bedekt-duidelijk zodat ze nog sterker op de verbeelding werkt.
Boeiende bezetenheid
De Wartburg is een koele, hard belichte zaal – een strakke vorm met witte vierkanten zuilen. Tannhäuser kleedt er zich om naar de pseudo-conformist in zwart pak. De inwijdingsscène op het einde van het eerste bedrijf, voorgesteld als een wreed ritueel van bloedbroederschap (met wel wat té veel bloed), heeft hem zeker niet tot een overtuigd element van de hypocriete gemeenschap bekeerd. Een knappe vondst is hoe de intocht van de edelen niet als een mars maar als een sensuele wals wordt voorgesteld. Na de Landgraf nemen de ridders macho-achtig om beurt Elisabeth ten dans. Het normbesef waarmee ze Tannhäuser bestoken, is pure hypocrisie. Boeiend is ook hoe de “Sängerkrieg” wordt voorgesteld. Helemaal niet als een “elk op zijn beurt”-concours, maar als een chaotische strijd tussen liefdesrivalen voor de ene vrouw, Elisabeth. Zij dwarrelt onwezenlijk tussen de ridders door. Als ze al iets religieus heeft, dan uit zich dat als iets bezetens. Het typeert haar dicht in de buurt van de zinnelijke Venus.
Het koor is een luxueus gezelschap dat op een galafeest lijkt uitgenodigd. Het beeld van ridders die zich deemoedig op de grond uitstrekken en de straf die Tannhäuser opgelegd krijgt, met striemende takken als een flagellatie, zijn elementen die kunnen verwijzen naar een strenge kloosterorde, maar als religieuze verwijzingen lijken ze me eerder vergezocht. Het laatste bedrijf brengt een ode aan de natuur, die de Wartburg tot ruïne heeft herleid. Elisabeth is helemaal in waanzin vervallen. Ook hier is ze vooral de erotische evenknie van Venus. Zelfs in haar gebed “Allmächt’ge Jungfrau” is haar sensualiteit overduidelijk. Ze sterft (gewurgd door Wolfram) zeker niet van berouw dat Tannhäuser zonder vergiffenis is teruggekeerd van zijn pelgrimstocht naar Rome. Sober en strak verschijnt Venus, die Tannhäuser verleidelijk lokt. Tannhäuser wrijft zich in met zwarte aarde en eindigt zijn zwerftocht als “Naturbursche” in de ban van erotisch verlangen.
Totale overgave
De enscenering werkt uiteraard fantastisch met zangers-acteurs, die de opvatting ter harte nemen en willen belichamen. Geen enkele zanger maakte hier uitzondering op. Bovendien was de vocale prestatie hoog tot zeer hoog. De vrouwelijke hoofdrollen, Anette Dasch en Ausrine Stundyte, zongen zeer precies en met totale overgave. De verontwaardiging van Stundyte klonk luid en beheerst, de sensualiteit van de lyrische stem van Anette Dasch was verleidelijk. Soms had ze moeite boven het orkest te komen, maar misschien had Jurowski her en der wat mogen temperen. Wolfram (Daniel Schmutzhard) had zich beter wat gespaard, want in het derde bedrijf met zijn aria Wie Todesahnung ontgoochelde hij en klonk de stem vermoeid. Burkhard Fritz was vocaal een maatje te klein voor Tannhäuser. Hij zong niet stemvast en miste de dramatisch- heldere tenorklank.
Het koor zette eens te meer een fantastische prestatie neer. Hoewel er prachtige solopartijen te horen waren (fluit, fagot, hobo, harp) was het orkest niet altijd even alert. In de felle passages zweepte Jurowski de muzikanten op tot indrukwekkende tutti. Maar in de lyrische passages miste het orkest vaak sfeer, wat bijvoorbeeld zeer jammer was bij de intro van het derde bedrijf of de begeleiding van Wolframs lied aan de Abendstern. Misschien was Jurowski bang om te romantisch te klinken? Bang voor zachtheid en verstilling in het orkest?
Met deze openingsvoorstelling van het seizoen heeft Opera Vlaanderen een visie op de “minnezanger” Tannhäuser neergezet die allesbehalve wereldvreemd overkomt op de toeschouwer van vandaag en wonderwel past in het thema “Tussen droom en daad”.