Auteur Milo Derdeyn
Gouden Label – Op het ogenblik dat de beslissing over de Gouden Labels 13/14 ongeveer ‘in kannen en kruiken’ was, gingen we op de valreep nog naar deSingel voor een namiddagconcert door het Symfonie Orkest Vlaanderen onder leiding van Jan Latham-Koenig.
Retorische vraag
Of er in Vlaanderen (en in België) te weinig, voldoende of te veel orkesten zijn, is in feite een retorische vraag. Wie massa’s geld uitgeeft aan ‘andere dingen’ – zoals zes regeringen met daarbovenop nog een Europese superstructuur, om maar iets te noemen – moet achteraf vaststellen dat voor cultuur slechts een habbekrats overblijft. Je hoort wel eens opmerkingen in de zin van “gooi al die orkesten samen en stel er één superorkest mee samen” maar dit is totaal zinloos. Als men bedenkt dat elke Duitse stad die zichzelf een beetje respecteert er vanzelfsprekend een orkest op nahoudt en dat het cultuurbudget van pakweg Düsseldorf even groot is als van heel Vlaanderen… Say no more. Aan de ‘bestaansreden’ van het Symfonie Orkest Vlaanderen hebben we nooit getwijfeld. Dit zijn muzikanten in hart en ziel die met overgave en toewijding muziek brengen waar menig ander orkest (bij ons en elders ter wereld) een en ander van kan leren.
Verlaat platgetreden paden
Dit is het verzoek dat we aan elke concertorganisator en samensteller van radioprogramma’s zouden willen richten: verlaat de platgetreden paden. Wij zijn niet zo dom dat we niet zouden weten dat symfonieën van Haydn, Mozart of van Beethoven gegarandeerd volle zalen lokken en dat dit zaad in het bakje brengt. Maar het publiek is mijns inziens rijp voor een verkenning langs niet of weinig betreden paden. Er is zo veel méér boeiende muziek te ontdekken dan die eeuwige top honderd…
Nu zijn Erik Satie (1866-1925) en zijn vriend Claude Debussy (1862-1918) natuurlijk geen volslagen onbekenden. Dat Debussy pianowerk van Satie georkestreerd heeft, is al minder bekend.
Over de ontstaansgeschiedenis van de Gymnopédies en de Gnossiennes zullen we het hier niet hebben. Satie was overigens een kampioen in het bedenken van exotische titels. Trois morceaux en forme de poire (voor piano vierhandig) is er maar één van… In de muziek van Satie zijn onmiskenbaar gregoriaanse modi aanwezig en zijn parallel gebruikte akkoorden schering en inslag. Het meest opvallend zijn duidelijke melodische lijnen (allicht het resultaat van zijn afkeer voor het impressionisme). De orkestratie van zijn pianowerk door zijn vriend Debussy gaf aan het werk van Satie een nieuwe ‘boost’ en het is met groeiende verbazing dat we ontdekken hoe niet alleen Maurice Ravel (1875-1937) een grootmeester was in een dergelijke ‘oefening’. Het plotse getoeter van 2 hoorns is wel degelijk voorzien in de partituur (en geen vergissing van de dirigent). Was Satie vaak een grapjas, zijn vriend Debussy had dit goed begrepen. Bij de mooie trage passages met wonderbaarlijke harmonieën gaan we op het puntje van onze stoel zitten… Altijd een goed teken.
Gekke titel
Van gekke titels gesproken… Le boeuf sur le toit kan ook wel tellen. Het is de naam van een bar die in het avant-garde milieu van Parijs in de jaren 1920 een waar icoon was. Het hele verhaal zou ons hier te ver leiden maar het bruisende leven van de lichtstad zit er wel voor iets tussen. Le boeuf sur le toit behoort echter tot de Braziliaans geïnspireerde pagina’s van Darius Milhaud (1892-1974). Het werk is in de tweede helft van de 20ste eeuw wat op de achtergrond geraakt, maar af en toe verscheen toch nog een plaatopname, zodat echte melomanen zich niet zullen afvragen: wat doet een os eigenlijk op een dak? De Zuid-Amerikaanse ritmes zijn echt betoverend en de dirigent haalt alles uit de kast. Je hebt bijna zin om recht te springen en mee te dansen… ware het niet zo moeilijk en uiteraard niet het geschikte ogenblik. Een glimlach verschijnt op menig aangezicht en een daverend applaus is de verdiende beloning.
Even ernst
Tot de befaamde Groupe des Six (een informeel gezelschap van jonge Franse componisten in de jaren 1920) behoorde naast Auric, Durey, Honegger, Milhaud en Tailleferre ook Francis Poulenc (1899-1963). Van laatstgenoemde kennen we fantastische kamermuziek (o.a. Sonate voor klarinet en piano), veel koormuziek (Stabat Mater) en drie opera’s (waarvan Les dialogues des Carmelites allicht de meest beklijvende). Tegen het einde van zijn leven, geplaagd door manische depressiviteit en ook wel berusting, componeerde Poulenc zijn laatste opera: La voix Humaine, een eenakter voor sopraan en orkest op tekst van Jean Cocteau. Het is een sterke studie van de menselijke wanhoop. Veertig minuten lang klinkt muzikale achtergrond op een eenzijdig telefoonverkeer – met een recamier en een historisch telefoontoestel als enige rekwisieten – van een vrouw met haar geliefde, die een einde heeft gemaakt aan hun verhouding. Boosheid, jaloezie, waanzin, nostalgie en zelfbeklag zijn de ingrediënten. Het gesprek wordt vaak onderbroken, te wijten aan het onbetrouwbare telefoonsysteem uit die tijd.
De opera eindigt tragisch. De vrouw, met de telefoondraad rond haar hals, blijft haast onhoorbaar herhalen: Je t’aime.
Pakkende prestatie
Naast de puntgave uitvoering door orkest en dirigent met Franse-Deense-Poolse roots – de man die ooit bekroond werd met het prestigieuze Gulbenkian Fellowship aan het Royal College of Music in Londen – noteren we de overtuigende en vooral pakkende prestatie van Franse sopraan Nathalie Gaudefroy. Geen wonder dat ook zij prestigieuze prijzen wegkaapte en met verschillende toporkesten mocht optreden in meesterwerken als Die Zauberflöte (Mozart), Messiah (Händel), de Hohe Messe (J.S. Bach), Die Schöpfung (Haydn). Een namiddag om zeer lang te koesteren. De reactie van het publiek loog er niet om: minutenlang, warm applaus.