Het voorbije weekend stond het drietal in de gereputeerde Wigmore Hall op de planken en eerder deze maand maakte het zijn debuut op de BBC Proms in Glasgow. In beide gevallen was ook Joseph Haydn op het appel, de componist van wie het Trio Gaspard alle pianotrio’s aan het opnemen is. De eerste cd van deze integrale voor Chandos Records klinkt veelbelovend en doet alvast uitkijken naar meer.
Sinds haar oprichting in 2010 bekleedt Joseph Haydn (1732-1809) een centrale positie in het repertoire van het Trio Gaspard. Dit multinationale pianotrio, een combinatie bestaande uit de Grieks-Albanese violist Jonian Ilias Kadesha, de Britse celliste Vashti Mimosa Hunter, en de Duits-Engelse pianist Nicholas Rimmer, is ondubbelzinnig fan van de Oostenrijkse grondlegger van het genre. In een interview met de Luxemburgse website Pizzicato maakt het drietal duidelijk wat Haydn voor hen zo bijzonder maakt: “Wir finden, dass der Genuss von Haydns Musik sich mit jedem Hören erhöht, die Bizarrheit und Surrealität werden offensichtlicher, seine Pointen schärfer und seine Witze absurder. Man glaubt es kaum, aber Haydn war ein Rebell!”
Een rebelse houding is inderdaad niet het eerste waarmee je de doorgaans gemoedelijke Haydn zou vereenzelvigen. Er zijn ongetwijfeld componisten die in de geschiedenis van de klassieke muziekvoor grotere opschudding hebben gezorgd. Maar Haydn speelde wel degelijk een baanbrekende rol als de man die de mogelijkheden van zowel het strijkkwartet als het pianotrio grondig heeft verkend en verdiept. Of, beter gezegd, van de sonate voor pianoforte met begeleiding van viool en cello, zoals het genre in de 18de eeuw nog werd genoemd. Al wordt die rol van primus inter pares van de piano door Rimmer zelf als een ‘mythe’ afgedaan. “It quickly becomes obvious that all three instruments in the ensemble have much more fluctuating and complex roles to play than may appear to be the case at first glance”, zo klinkt het in het cd-boekje. Dat is zeker het geval in de selectie van vijf relatief late trio’s die op dit eerste volume zijn geperst, en die uit 1785 en 1794-1795 dateren.
Het Trio Gaspard gaat met deze integrale van de negenendertig pianotrio’s bewust niet op een chronologische manier te werk. En ook met de groepjes van drie waarin Haydn zijn pianotrio’s gewoonlijk liet publiceren, wordt er evenmin rekening gehouden. “Instead we have aimed to create an interesting and contrasted ‘programme’ of trios for each volume, so that it can be listened to in a single, satisfying sitting.” Daarnaast zal elke opname ook een gloednieuw werk van een hedendaagse componist bevatten. Iemand die zich laat inspireren door één van de stukken op de cd. Op deze eersteling is dat Johannes Fischer (°1981), een Duitse slagwerker die zich voor zijn one bar wonder bedient van het ritornello – het refrein – uit het “Andante” van Haydns trio in D (Hob. XV: 7). Hij zet deze korte passage in een loop en brengt er bij elke herhaling kleine wijzigingen en uitbreidingen in aan, waardoor de muziek geleidelijk aan wegdrijft van het origineel (“Andante, precise and relentless”). Op die manier kan het stuk ook van achter naar voor worden uitgevoerd. Maar welke richting men ook kiest, het resultaat blijft repetitief en zal daarom, allicht, bij menigeen eerder op de heupen werken dan dat het als een aangename encore ervaren wordt. Zeer benieuwd met wat andere musici en componisten als Helena Winkelman, Olli Mustonen en Patricia Kopatchinskaja op de proppen zullen komen …
Hoe anders is het wanneer het Trio Gaspard zich op het echte werk stort! Met het pianotrio in A (Hob. XV: 18), door Haydn geschreven tijdens zijn tweede bezoek aan Londen (1794-1795), zet het ensemble meteen de toon. In het levenslustige “Allegro moderato” – veruit de langste beweging, zoals dat voor de eerste delen van deze werken gangbaar is – wordt er niet alleen gezongen dat het een lieve lust is, maar draagt de agogiek in de doorwerking ook bij aan de spankracht van het discours. Het wat mistroostige doch fraai geïntoneerde “Andante” vormt de opmaat voor een schalkse finale à la hongroise boordevol joie de vivre, snedige accenten en sierlijk getsjilpte noten. Dit aanstekelijke Allegro heeft veel weg van het rondo (“Presto“) uit Haydns meest bekende pianotrio, het zogenaamde ‘Zigeunertrio’ (Hob. XV: 25), dat u hieronder kan beluisteren en uiteraard later in de reeks nog aan bod komt. Het is het bewijs, en niet het laatste, dat dit oeuvre nog veel meer oorwurmen herbergt.
https://www.youtube.com/watch?v=11Y79Ille_AWat volgt zijn de twee broertjes – of zusjes, zo u wil – van dat o zo populaire Zigeunertrio, in oktober 1795 door de Britse uitgeverij Longman & Broderip samen gepubliceerd als het opus 73. Haydn droeg dit muzikale triumviraat op aan de weduwe Rebecca Schroeter (1751-1826), zijn Londense leerlinge en muze. Van de onberispelijke fraseringen uit het bewogen openingsdeel (“Allegro”), over het even korte als ernstige en strikt geritmeerde Andante – “une sorte de convoi funèbre à la Mahler”, zoals de Franse musicoloog Marc Vignal in het cd-boekje schrijft – tot de ietwat misleidende berusting van de drieledige finale met zijn opgewonden intermezzo (“Allegro ma dolce“): dankzij de vele plotwendingen houdt het pianotrio in D (Hob. XV: 24) de aandacht van de luisteraar moeiteloos vast. Dat doet ook het daaropvolgende trio in fis (Hob. XV: 26), een zeer zeldzame toonsoort in Haydns kamermuzikale output. Met een minimum aan middelen maakt Haydn in de kronkelige eerste beweging (“Allegro”) een reis langs allerhande tonaliteiten. Trio Gaspard kiest daarbij voor een opvallend lijzige aanhef: een geslaagde aanpak om de animositeit nadien geleidelijk op te schroeven. Het “Adagio“ vormt een prachtig rustpunt. De elegante pianopartij wordt met veel finesse vertolkt en opgeluisterd, terwijl de strijkers elk hun eigen weg gaan. Afsluiten doet Haydn met een traditioneel menuet dat, afgezien van de opvallend lieflijke stemming van het trio, in de coda een kordaat orgelpunt plaatst.
De twee pianotrio’s die nog volgen, in D en Es, zijn van vroegere makelij (Hob. XV: 7 en 10). Allebei werden ze in het voorjaar van 1786 als onderdeel van een drieluik gepubliceerd. De aanhoudend opgewekte variatiereeks waarmee het trio in D opent (“Andante“), inspireerde niet alleen Johannes Fischer, maar laat ook Trio Gaspard van zijn meest vreugdevolle kant horen. Ook in de uitbundige finale trouwens (“Allegro assai”), die uitblinkt in zelfzekerheid en – net als het tussenliggende “Andante” – in een treffende articulatie. Het tweedelige pianotrio in Es is misschien wel het werk waarin Haydn zich het meest als een rebel opwerpt. Zo zit het “Presto” vol verrassingen, en zet daarmee zowel musici als toehoorders meermaals op het verkeerde been. Trio Gaspard omarmt Haydns bijwijlen surreële rebellie met het nodige overleg en een flinke dosis panache. Het onderstreept op die manier zijn eigen overtuiging dat periode-instrumenten niet noodzakelijk zijn om tot diens muziek door te dringen. En dat het luisterplezier inderdaad met elke beluistering toeneemt.
5/5