Voor hun laatste operaproductie dit seizoen riep de Munt opnieuw de hulp van Christophe Coppens in. Na zijn succesverhaal Foxie nam de creatieve duizendpoot deze keer een double bill van Béla Bartók onder handen.
Hertog Blauwbaards burcht werd omgetoverd tot een mysterieus spiegelpaleis. Zo zette Coppens je net als librettist Béla Balázs voortdurend op het verkeerde been. “Waar gebeurd of niet… Buiten of binnen” dondert de spreekstem in de proloog. Maar wat betekenen begrippen als binnen en buiten, als je niet eens doorhebt waar de personages juist op de bühne staan. Judit zwerft als een spookgedaante door het kasteel, terwijl Blauwbaard onbereikbaar in de centrale kamer blijft. Op die manier benadrukt Coppens’ setting ook de muziek van Bartók. De zanglijnen van de twee protagonisten overlappen zelden tot nooit. Steeds op zoek, zonder elkaar doorheen de hele opera echt te vinden.
Die zanglijnen worden meesterlijk vertolkt door het duo Gubisch-Jerkunica. Vooral de Kroatische bas wist me enorm te verbazen. Hij voerde het merendeel van de opera zittend uit en toch belemmerde hem dat op geen enkele manier. Fantastisch hoe hij vanuit de rolstoel zijn personage als getormenteerde, eenzame ziel vertolkte, zonder daarbij in een rolletje van mankepoot te vervallen. Om dan nog maar te zwijgen over de fantastische klank die Jerkunica zittend voortbracht, fenomenaal was dat. Toegegeven, de zanglijnen van Judit zijn een pak lyrischer dan de recitatiefstijl waar Blauwbaard zich meestal op beroept. Hoewel Nora Gubisch zeker en vast een prachtige vertolking neerzette, had ik van haar (in samenspel met haar echtgenoot Alain Altinoglu) misschien net dat tikkeltje meer verwacht.
Het lichtspel, dat in de enige Bartókopera ongelofelijk belangrijk is, was iets te veel knipperlicht om volledig te overtuigen. Het begon absoluut subliem, met de helle toorts van Judit die overal in het spiegelpaleis gereflecteerd werd. Zo was de hoofdrolspeelster al meteen “de zon in het paleis”, een voorsmaakje van wat er later nog in de muziek zou komen. Maar daarnaast stapte Coppens ook af van het traditionele kleurenpatroon dat aan de zeven geheime kamers verbonden wordt. Op zich geen probleem, want hij loste dit origineel op door in plaats daarvan zeven keer te variëren tussen draaideuren, balkons, keldergaten en andere deuropeningen. Toch was Coppens beter volledig gebroken met de kleurtraditie. Nu bleef hij nog vasthangen aan een bloedrood oercliché dat het podium in een potsierlijk vermiljoen licht deed baden.
De grens tussen kitscherig en kitsch
Misschien was dat felle licht gewoon een voorsmaakje van wat in de wonderbaarlijke Mandarijn stond te gebeuren. Schreeuwerige neonlichten, K-pop-achtige prostitueekostuums en een pooier in een knalrode Adidasjoggingbroek zorgden voor een gigantisch contrast met de psychologische sprookjesopera. Het mysterieuze spiegelkasteel werd onder de felle fluostiftkleuren getransformeerd in een ordinair hoerenkot. De shock-value die bij een productie van De Wonderbaarlijke Mandarijn hoort werd extra benadrukt door een travestierol voor Vincent Clavaguera-Pratx en de illusie van naaktheid door de vleeskleurige outfits voor de drie prostituees. En weldoordachte keuze van Coppens om te breken met de traditie van functioneel naakt, en zo juist meer te choqueren dan met daadwerkelijk naakte dansers.
Coppens beheerste de pantomimehumor bij momenten meesterlijk. Zo was het aankleden van de prostituees met gigantische uitvergrote naakte lichaamsdelen een geniale vondst. Toch ging de regisseur iets te vaak met zijn tenen over de grens van het kitscherig toelaatbare. De compleet over the top led-effecten die bij het buitengooien van de jonge soldaat en de oude man getoond werden, waren niet alleen spuuglelijk (dat kan je in deze context nog verantwoorden), ze leidden de aandacht ook enorm af van Bartóks muziek. Zeker op deze momenten had die met haar snerpende melodielijnen en oorverdovende crescendo’s de hoofdrol moeten krijgen. Altinoglu liet zijn orkest net iets te veel wegdeemsteren onder het opdringerige decor. Jammer, want in de opera had het muntorkest wel goed haar inktblauwe stempel gedrukt.
Zo’n misstappen kwamen gelukkig maar zelden voor en na het opkomen van de mysterieuze hoofdrolspeler werd de productie opnieuw het verhoopte gesamtkunstwerk. De lichteffecten die de oplichtende mandarijn zijn toverachtige karakter gaven waren buitenaards mooi. Dan Mussett zette een verontrustend geloofwaardige pooier neer naast het dansduo Pham-Skarpalezos (die beiden debuteerden in de Munt) en Alain Altinoglu bracht muziek en ballet opnieuw in balans. Leuk ook hoe Coppens de twee werken door een kleine knipoog met elkaar verbindt, al moet u daarvoor zelf maar naar Brussel afzakken, ik kom uit een no-spoilergeneratie.
De Bartók double-bill werd een overtuigende dubbelslag. De weegschaal tussen muziek en podium sloeg af en toe uit evenwicht, en daar ben ik als musicoloog gevoelig voor. Toch zie ik het in deze fonkelende regie graag eens door de vingers. Een ding is zeker, ik zal nooit meer op dezelfde manier door een spiegeltent kunnen wandelen.
- WIE: Symfonieorkest en koor van de Munt o.l.v. Alain Altinoglu met o.a. Nora Gubisch en Ante Jerkunica
- WAT: Béla Bartók – Hertog Blauwbaards Burcht & De Wonderbaarlijke Mandarijn
- WAAR: De Munt, Brussel
- WANNEER: Vrijdag 8 juni 2018
- FOTO: © S. Van Rompay