***** Vanavond staat ze in BOZAR op het podium en haar nieuwste cd St Petersburg is opnieuw een revelatie. Cecilia Bartoli bouwt verder op het eerder met goed resultaat beproefde recept waarbij vergeten of verloren schatten uit het 18de-eeuwse repertoire nieuw leven worden ingeblazen. Ze graaft in de periode waarin de virtuositeit van de stem hoogtij vierde en brengt die dankzij haar vocale kunst en kunde uitstekend tot haar recht.
Na de castraten (Sacrificium), de onbekende muziek van Agostino Steffani (Mission) en het al langer geleden “Opera Proibita” is dit keer Sint-Petersburg het onderzoeksdomein van Bartoli. Ze kreeg de hulp van Valery Gergiev om – na lang aandringen – toegang te krijgen tot het archief van het Mariinskytheater en kon dan eindelijk met haar opzoekingen beginnen. Ze vindt het belangrijk duidelijk te maken dat de opera in Rusland niet begint met Mikhail Glinka, zoals zo vaak wordt beweerd, maar dat er daarvoor ook opera was. Ze ontgint verrassende barokmuziek die te horen was ten tijde van drie grote tsarina’s, net na de heerschappij van Peter de Grote.
Drie muzikale tsarina’s
Tijdens het bewind van de eerste, Anna Ioannova, werd een Italiaans operagezelschap naar Sint-Petersburg uitgenodigd en onmiddellijk weerklonk aan het hof muziek van uitstekende componisten als Domenico dall’Oglio, een leerling van Vivaldi. Francesco Araia, een Napolitaans componist, werd de eerste Russische hofcomponist. Nadat zijn Italiaanse opera Minerva succes had gehad, componeerde hij een nieuwe pastorale opera (Tsefa i Prokris) dit keer op een libretto van een Russisch auteur en zelfs in het Russisch. Op die manier moesten de zangers niet allemaal uit Italië geïmporteerd worden.
Elizabeth, de opvolgster van Anna, gaat voort met het cultiveren van de Westerse muziek. Na Araia wordt een Duitser uit de Hanzestad Stralsund, Hermann Raupach, hofcomponist en ook hij componeert op Russische libretto’s. Bartoli zingt op de cd enkele van die Russische aria’s. Tijdens het bewind van Elizabeth strijkt ook een operacompagnie neer in de stad die komische opera’s opvoert, zowel aan het hof als in publieke theaters in de stad. Tot dat gezelschap behoorde Vincenzo Manfredini die – ondertussen totaal vergeten – succesvolle opera’s componeerde.
Het muzikale leven bereikt een hoogtepunt als Catherina aan de macht is. Er komen steeds meer publieke theaters en de tsarina nodigt zowel Russische als Franse en Italiaanse gezelschappen naar Sint-Petersburg uit. Ze is heel muziekminnend en schrijft ook zelf libretti, onder andere voor haar lievelingscomponist Giuseppe Sarti (geen fragment). Haar nieuwe hofcomponist is Domenico Cimarosa. Maar geleidelijk verschuift de smaak van het hof naar de Franse stijl, wat stilaan de overheersing van de Italiaanse muziek met haar absolute voorkeur voor de cultus van de stem doet tanen. De Franse “Siècle des Lumières” doet haar intrede in Rusland.
De historische context van de muziekfragmenten staat uitgebreid gedocumenteerd in het cd-boekje met tijdtafel, pittige anekdotes en fantasierijke details. Het bevat ook prachtige reproducties en foto’s, waarbij ook Bartoli zelf zich graag laat fotograferen, uitgedost als weelderige tsarina in winterse sfeerbeelden. Het cd-boekje is uiterst verzorgd en op zich al een kleinood.
Schilderen met de stem
Het belangrijkste is natuurlijk wat en hoe Bartoli zingt. In een interview in Fonoforum (November 2014) zegt Bartoli dat ze in dat repertoire geen onderscheid wil maken tussen sopraan en mezzosopraan. Dat deden de componisten in die tijd ook niet, zegt ze, en ze voegt er aan toe: “Ik zou simpelweg zeggen, ik kan beide.” Ze heeft een stem die flexibel is als een elastiek. Haar hoofddoel is “schilderen met mijn stem. Als een beeldend kunstenaar. In diverse stijlen.” De componisten die van Italië naar Sint-Petersburg reisden, waren in Italië niet altijd de meest vooraanstaande, maar Bartoli beweert enkel muziek van het hoogste niveau te kiezen. Bovendien ondervindt ze dat die Italianen in Rusland met meer sentiment en melancholie componeren, alsof ze ter plaatse de “Russische ziel” inademen.
De fragmenten op de cd zijn inderdaad ontdekkingen die op zijn minst een waardevolle uitbreiding zijn van het barokrepertoire en in Cecilia Bartoli een vurige en gevoelvolle verdedigster vinden. De fragmenten wisselen tedere en melancholische aria’s af met spectaculaire en hevige. In het ene genre zingt Bartoli verleidelijk, met heerlijke pianissimi, soms met een licht vibrato maar vol emotie. De da capo’s zijn vocaal en emotioneel nog intenser, zonder manierismen. Ze speelt met lange frasen en wisselt soepel van hoog naar laag. In de felle aria’s is ze flamboyant en adembenemend als steeds, zonder de soms ketsende trillers. De stem flakkert met razendsnelle loopjes en lang aangehouden hoge noten die bij een live-uitvoering ongetwijfeld tot losbarstend applaus zullen leiden. Het orkest staat op een even hoog niveau. Luister maar naar de prachtige lange intro op de aria Pastor che a notte ombrosa van Francesco Araia met de schitterende hobo (Pier Luigi Fabretti) of naar de fluitsolo (Jean-Marc Goujon) waarmee de stem dialogeert in Non turbar que’ vaghi rai van Vincenzo Manfredini. De mars uit Altsesta van Hermann Raupach is pure pracht en praal.
Een album dat eens te meer Cecilia Bartoli op de kaart zet als een zangeres die zich niet tevreden stelt met voor de zoveelste keer opnemen van dezelfde aria’s, maar zich vastbijt in musicologisch onderzoek en er dan vocaal een schitterend resultaat mee neerzet. Een prachtige cd, prachtig uitgegeven.