De nieuwe productie van “Guillaume Tell” (Giacomo Rossini) in de Royal Opera in Londen waar Rossini’s ”grand opéra” niet meer opgevoerd was sinds 1992, heeft voor heel wat opschudding gezorgd.
Een gewelddadige scène met verkrachting had een deel van het publiek zo geschokt bij de generale repetitie dat er heftig gereageerd was met luid boe-geroep (iets wat blijkbaar nog nooit in Covent Garden tijdens een opvoering gebeurd was) en met veel commentaar achteraf. De artistieke directie heeft de enscenering verdedigd maar toch ingestemd met een paar adaptaties. Toen ik de opvoering zag was de belaagde jonge vrouw niet meer naakt maar in een tafellaken gewikkeld en bleef het publiek kalm.
Door deze verkrachtingsscène in te schakelen op de balletmuziek van het derde bedrijf wilde de regisseur Damiano Michieletto de wreedheden van oorlog en onderdrukking illustreren zoals de actualiteit ons jammer genoeg te dikwijls toont. Hij situeert de handeling van de opera dan ook niet in het 13de eeuwse Zwitserland onder Oostenrijkse overheersing zoals het libretto, gebaseerd op het toneelstuk van Friedrich Schiller, aangeeft maar verplaatste die naar een anoniem land van de 2Oste eeuw dat lijdt onder een vreemde onderdrukking. De parallellen met de Balkan-oorlog zijn duidelijk.
In dit land speelt een jongen, blijkbaar Jemmy, de zoon van Guillaume Tell, met plastic soldaatjes en leest over “Guillaume Tell” in een stripverhaal. Gefascineerd door deze held die voor zijn land strijdt, zet de jongen zijn vader aan dat ook te doen. Hij krijgt daarbij de hulp van de “echte” Guillaume Tell die uit het stripverhaal is gestapt en in wambuis en mantel door de handeling stapt, pijlen verdeelt en de appel zal brengen om op Jemmy’s hoofd te plaatsen. Gedurende nagenoeg de hele opvoering blijft de tafel met Jemmy’s speelgoed soldaatjes op het voorplan staan terwijl een grote ontwortelde boom op een draaischijf als metafoor dient voor een gemeenschap die haar wortels wil terugvinden. Ik vergat nog te vermelden dat het hele toneel met een dikke laag zwarte aarde bedekt is. Er zijn een aantal mooie beelden (decor Paolo Fantin, licht Alessandro Carletti) maar het geheel is te gecompliceerd met veel onnodige details, dikwijls in contradictie met het libretto, stelt veel onbeantwoorde vragen en maakt de opvoering daardoor beslist niet toegankelijker of het dramatisch impact sterker.
Gelukkig was het muzikale niveau van een veel hoger gehalte dank zij de leiding van Sir Antonio Pappano, groot verdediger van deze magistrale opera, die het orkest van de Royal Opera dirigeerde in een uitvoering vol nuances en vurig temperament , met warme kleuren en mooie instrumentale soli, groot lyrisch elan en sterke dramatische accenten. En grote bravo ook voor de koren geleid door Renato Balsadonna. De bezetting verenigde enkele zangers die reeds “Guillaume Tell” met Pappano voor EMI opnamen in 2010: de Canadese bariton Gerald Finley (Tell), de Amerikaanse tenor John Osborn (Arnold) en de Zweedse sopraan Malin Byström (Mathilde). Alle drie zongen ze een vrij degelijk Frans wat niet van de rest van de bezetting kan gezegd worden met uitzondering van de Fransman Nicolas Courjal die stem en allure gaf aan de valse, gevreesde Gesler. Indien de Tell van Finley enigszins bleek bleef, dan is dat gedeeltelijk te wijten aan de manier waarop de enscenering het personage voorstelt. Finley zong met stijl en emotie maar miste wat vocale kracht. John Osborn was een verliefde en rebelse Arnold en triomfeerde zonder problemen over de veeleisende partituur. De Mathilde van Malin Byström bleef vrij afstandelijk en heeft niet de ruime sopraan om de aria “Sombre forêt” de gewenste grote adem te geven. Sofia Fomina was een uiterst geloofwaardige Jemmy met heldere sopraan en Enkelejda Shkosa een aanvaardbare Hedwige. Eric Halvarson leende zijn ruige bas aan Melcthal, Alexander Vinogradov zijn mooie, sonore stem aan Walter Furst en Ji Hyun Kim worstelde met de veeleisende partij van Ruodi.