Il Turco in Italia is in het opera-oeuvre van Rossini ongetwijfeld een van de meest spitsvondige uitingen van zijn specifieke “buffo”-aard. Regisseur David Hermann heeft daar een vernuftige eigentijdse uitbeelding voor gevonden: een vermenging van strip en film.
Il Turco in Italia is in het opera-oeuvre van Rossini ongetwijfeld een van de meest spitsvondige uitingen van zijn specifieke “buffo”-aard. Regisseur David Hermann heeft daar een vernuftige eigentijdse uitbeelding voor gevonden: een vermenging van strip en film. Het spel van verbeelding in deze opera doet erg modern aan, de personages zijn geen reële figuren en de regisseur heeft daar een inventieve oplossing aan gegeven: Selim staat als steracteur aangekondigd op een cinemabord en stapt daar dan uit als echt personage: Selim Damelec, The Son of the Sheik. Een gelijkaardig procédé past hij toe voor Fiorilla: ze staat getekend tussen de vele graffiti op het vervallen paleis waar ze woont met haar man Geronio. Het lijkt een schaduwtekening van een filmpin-up en op het moment van haar eerste aria (Non si dà follia maggiore) komt die tekening tot leven en stapt ze als een knappe filmster in glitterjurk uit de muur. Een verrassend effect. De regisseur maakt ook knap gebruik van de dynamische muziek van Rossini en hij maakt van het stuk het onzinnig dwaas spektakel dat Rossini bedoeld heeft. De rivaliteit tussen Zaida en Fiorilla, tussen Geronio, Selim en Narciso: alles benadert hij met geestige ironie en waar nodig gepaste (geveinsde) tederheid. Het decor is zodanig gekozen dat het met eenvoudige middelen veel effect bereikt. Een verlaten plek die met wat fantasie een plek in de baai van Napels kan voorstellen, met aan één kant het vervallen landhuis van Geronio en Fiorilla , aan de andere kant een barak waar de aangespoelde “Turken” verblijven. Die lui uit het Oosten zijn geactualiseerd als een bende brutale nozems. Selim krijgt wel een pseudo-oosters gewaad en tulband en soms – in de confrontatie met Fiorilla’s echtgenoot Geronio – een zwaard. Een vrijbuiter met durf. Zaida is minder expressief getekend, ze valt als rivale van Fiorilla en aan kant gezette geliefde van Selim zelfs wat bleekjes uit in het stuk. Jammer genoeg vind ik ook de “poeta”, Prosdocimo te zwak getekend. Hij is een heel originele vondst van Rossini en speelt een kernrol in het stuk. Hij is op zoek naar een onderwerp voor een opera en hij krijgt het verhaal van Selim en Zaida, Fiorilla en Geronio voor de voeten geworpen. Als spilfiguur van de raamvertelling komt hij te weinig uit de verf. Hij is degene die de pure komiek een diepere inhoud kan geven maar in plaats van een leidende rol te spelen als pseudo-auteur, loopt hij eerder verloren in zijn “eigen” stuk. Gelukkig is de intrige met Fiorilla en Selim zo fascinerend uitgebeeld, dat dit minpunt niet te veel schaadt.
Vocaal kregen we vooral spetterende Rossini te horen van Olga Peretyatko, een jonge sopraan die met veel verve haar rol speelde en zong. Haar stem is licht en soepel en ze gaf haar personage de nodige pit en pikanterie mee. Een zangeres om in het oog te houden. Zij was zowat de beste tussen gelijken, want de rest van de cast was homogeen goed, met misschien toch weer de iets zwakkere Vito Priante als Prosdocimo. Hoewel we Carlo Rizzi kennen als een dirigent met hart voor en verstand van Italiaans repertoire heeft hij me hier met het Nederlands Philharmonisch Orkest ontgoocheld. De elektriserende werking van Rossini’s lyriek en ritmiek kwam onvoldoende uit de orkestbak. In zijn geheel zorgde deze Turco hoe dan ook voor puur plezier en voor de bevestiging van Rossini als “divino maestro” naar een titel van een stuk van Heinrich Heine in het programmaboek.