De Roemeense pianist Radu Lupu (°1945) is al meer dan een halve eeuw ‘in ons midden’. Op zijn twaalfde maakte hij zijn concertdebuut en dat is inderdaad meer dan vijftig jaar geleden. Hij won de Van Cliburnpianowedstrijd, de Leeds International en, met een tussenpauze van 17 jaar, twee keer de prestigieuze Abbiatiprijs.
De Roemeense pianist Radu Lupu (°1945) is al meer dan een halve eeuw ‘in ons midden’. Op zijn twaalfde maakte hij zijn concertdebuut en dat is inderdaad meer dan vijftig jaar geleden. Hij won de Van Cliburnpianowedstrijd, de Leeds International en, met een tussenpauze van 17 jaar, twee keer de prestigieuze Abbiatiprijs. De lijst van wereldvermaarde orkesten en dirigenten reikt van hier tot in Tokio. Maar Radu Lupu is een ‘unicum’.
Hij komt zo ongeveer één keer per jaar naar ons land, meldt zich vaak ziek, laat het recital dan uitstellen maar verschijnt dan een maand of wat later toch op de planken. Dat zijn geen vedettenkuren. Lupu lijdt al jaren aan ongemakken in rug en hand en vindt dat hij, zoals muzikanten dat zelf zeggen, “niet proper meer kan spelen”. “Maar”, zegt collega Rudy Tambuyser, “liever een rafelige Radu Lupu, dan geen Radu Lupu meer.” Daar kunnen we inkomen.
Lupu staat op een hoger peil. Er is de muziek – op de partituur en intussen al lang in zijn hoofd en in zijn hart – en er is, telkens weer, de ‘creatie’ ervan. Muziek ‘bestaat’ slechts bij de uitvoering ervan. Daarbij zou logischerwijze ook een band moeten ontstaan tussen de muziek/muzikant en het publiek en daar loopt het wel eens mank. Het lijkt of het Lupu niet kan schelen of er publiek zit of niet. Hij groet beleefd, laat zich zelfs vermurwen tot één bisnummertje, neemt zelfs bloemen in ontvangst maar trekt zich schijnbaar niets aan van wat het publiek vindt of niet vindt van zijn prestatie.
Het programma is niet wat enige weken geleden voorzien was. Denkt een mens: tja, vanwege overal pijn zal hij wel iets ‘gemakkelijkers’ kiezen. Niets is minder waar, tenzij je weet dat Lupu al jaren het werk van Franz Schubert (1797-1828) in de vingers heeft. Maar het zijn en blijven allerminst ‘bagatellen’, noch de Impromptu’s D 935, opus 142, noch de Sonate in Bes D 960 van Schubert en… de Prélude, Choral et Fugue van César Franck (1822-1890) al helemaal niet.
Geen sinecure dus om een spanningsboog op te bouwen, vertrekkend van de Impromptu’s van Schubert, met talrijke min of meer populaire deuntjes, en via die triptiek van Franck met Schuberts Sonate in Bes te eindigen. Een huzarenstuk. Theoretische uitleg over deze werken besparen we u en we luisteren – af en toe met gesloten ogen, om niet afgeleid te worden door de soms stugge allure van de pianist – in de eerste plaats naar wat de componist te vertellen heeft.
Daar valt niet aan te tornen. Schubert is nu eenmaal Schubert, maar de perceptie zit vanavond niet goed. Er wordt meer gehoest dan gewoonlijk in deSingel en dat beschouw ik als een veeg teken. Is het publiek er niet bij of raffelt Lupu er op los? Dat laatste is zeer onwaarschijnlijk en na meer dan een half uur laat Lupu het applaus losbarsten. Maar ik mis elektriciteit.
Bij pianomuziek van Franck kan ik het niet laten te denken dat deze Franse meester muziektheoreticus was maar vooral organist. De piano is inderdaad pas de laatste zes jaar van zijn leven gekomen en Prélude, Choral et Fugue behoort tot zijn bekendste werk voor het instrument. Toch zit daar nog orgel in. Het is zwaar op de hand maar zit organisch perfect ineen. En Lupu brengt het ‘weerbarstige’ instrument, wat een vleugelpiano soms is, tot leven. Meesterlijk.
De Sonate in Bes D 960 schreef Schubert in zijn stervensjaar. Het is de laatste compositie die hij voltooide, pakweg twee maanden voor zijn dood. Of dat te horen is of niet, is een eeuwige discussie. Het is absoluut niet aantoonbaar en je riskeert gauw in Hineininterpretierung te vervallen door die link met de dood aan te houden. Men ‘vergeet’ soms gewoon te luisteren naar wat men hoort. Klinkt een beetje idioot maar het is net zo met het Requiem van Mozart en de legende van die in het zwart geklede gezant van de opdrachtgever. We moeten er geen doekjes om doen: Schubert wist zeer goed dat hij niet lang meer te leven had. Uit zijn talrijke brieven weten we onder meer dat hij zijn eigen werk zeer kritisch onder de loep nam en over een en ander wel tevreden was, niet het minst “omwille van het hevig ontroerend karakter”.
Dit laatste heeft Radu Lupu als weinig anderen wel in zich. Zijn fluwelen touché dwingt de luisteraar als het ware tot opperste concentratie, zijn forte is krachtig maar niet brutaal en voor iemand met pijn in rug en handen (!) speelt hij nog steeds bijzonder virtuoos. Is grote kunst nog steeds een pijnlijke bevalling? Een groot muzikant is onder ons en hopelijk zien en horen we hem ook in de toekomst nog op onze podia. Het is als een jaarlijkse bedevaart: een optreden van Radu Lupu bijwonen.